Tot Sariputta
Sariputta Sutta
De Boeddha beantwoord de vragen van de eerwaarde Sariputta en wijst op eenvoudige wijze de weg naar de juiste concentratie die de duisternis van onwetendheid zal vernietigen en bevrijding een feit is.
Noot[1]
955. Eerwaarde Sariputta: "Noch heb ik ooit gezien, noch heb ik ooit van een Leraar gehoord met zulk een lieflijke spraak, leider van een groep[2], die van de Tusita hemel afdaalde."
956. "Degene met inzicht is gezien in de wereld van mensen en goden (deva's) en nadat hij alle duisternis[3] verdreven had verwierf hij alleen[4] geluk."
957. "Ik ben gekomen naar de Boeddha, die niet gehecht is, die onpartijdig is, die niet een bedrieger is, iemand die gekomen is als de Leraar van een groep. Ik ben gekomen in nood met een vraag namens velen die gebonden[5] zijn."
958. "Wanneer een monnik zich van de wereld terugtrekt en zijn toevlucht neemt tot een zetel in afzondering, tot de voet van een boom, een begraafplaats, of in berggrotten,
959. naar verschillende soorten verblijven (is gegaan). Hoeveel angstaanjagende dingen zijn er waardoor een monnik niet zou moeten beven in een onderkomen met weinig lawaai?"
960. "Met hoeveel obstakels in de wereld wordt iemand geconfronteerd die naar de onbereisde regio gaat (Nibbana), (obstakels) die een monnik moet overwinnen wanneer hij in een afgelegen verblijfplaats verblijft?"
961. "Welke manier van spreken moet hij volgen? Op welke dingen zou hij hier moeten vertrouwen? Wat zou het goede (kusala) gedrag en de inachtnemingen zijn van een monnik die energiek (viriya) is?"
962. "Wat is de training die hij moet ondernemen zodat hij, geconcentreerd, oordeelkundig en indachtig (sati), zijn eigen bezoedelingen zal verwijderen zoals een smid het uitvaagsel[6] van het zilver verwijdert?"
963. De Boeddha: "Sariputta, als iemand die begrijpt zal ik je in overeenstemming met de Dhamma vertellen, wat comfortabel is voor iemand die zich van de wereld terugtrekt, als hij verlangend (chanda) is naar verlichting en zijn toevlucht neemt tot een afzonderlijk verblijf."
964. "De monnik die wijs en indachtig is, die leeft binnen de beperkingen (catu pariyanta), zou niet bang moeten zijn voor vijf gevaren: steekvliegen en andere vliegen, slangen, mensen met kwade wil en viervoetige dieren."
965. "Noch zou hij bang moeten zijn voor volgers van andere leerstellingen, zelfs niet wanneer hij de vele angsten (bhaya) ziet die ze met zich meebrengen. Iemand die het goede zoekt zal ook elk ander obstakel overwinnen."
966. "Hij verdraagt (khanti) koude en buitensporige warmte, zelfs als hij is aangetast door ziekte en honger. De thuisloze (pabbajito), die te maken heeft met deze dingen in vele opzichten, dient standvastig te blijven en energie (viriya) aan te wenden."
967. "Hij dient niet te stelen (adinnadana) of te liegen (musavada). Hij hoort de zwakken en de sterken te doordringen met liefdevolle vriendelijkheid (metta). Als hij enige bezoedeling van de geest erkent, laat hem dit dan verdrijven als 'een deel van de Donkere' (Mara)."
968. "Hij moet zich niet laten beheersen door boosheid (dosa) of arrogantie (mana), maar dient deze bij de wortel op te graven. Dan, wanneer hij bestand is tegen het aangename (sukha) en het onaangename (dukkha), zal hij ook dit overwinnen."
969. "Door prioriteit te geven aan wijsheid (pañña), zich te verheugen in het goede (kusala), moet hij die obstakels (boosheid en arrogantie) verwijderen. Hij dient ontevredenheid met betrekking tot afgezonderde verblijven te overwinnen. Hij dient de vier voorwaarden van klagen te overwinnen."
970. "'Wat zal ik eten?' 'Waar zal ik eten?' 'Ik sliep helaas slecht!' 'Waar zal ik slapen?'. Iemand in training, zwervend zonder vast onderkomen, moet deze gedachten van weeklagen verwijderen."
971. "Een maaltijd te hebben ontvangen en van tijd tot tijd kleding, hoort hij hier (idha) matiging te kennen omwille van tevredenheid. Beschermd binnen deze dingen, beheerst lopend door het dorp, hoort hij geen harde woorden (pharusaya) te spreken, ook niet als hij wordt geprovoceerd."
972. "Zijn ogen zijn naar beneden gericht, hij dient geen rusteloze basis te hebben[7], toegewijd aan jhana moet hij zeer waakzaam zijn. Innerlijk geconcentreerd, gericht op gelijkmoedigheid (upekkha), dient hij berouw[8] en de neiging tot denken door te kappen[9]."
973. "Indien hij met woorden wordt verweten, hoort een waakzaam iemand dit te verwelkomen[10]. Hij zou stijfhoofdigheid (thambha) moeten doorbreken tegenover zijn mede monniken."
974. "En dan zijn er nog de vijf vervuilingen in de wereld, waarvoor een indachtig persoon voor hun verwijdering dient te oefenen. Men dient de hartstocht voor zichtbare objecten, geluiden, geuren, smaken en aanraakbare dingen te overwinnen[11]."
975. "Een monnik die indachtig (sati) is, mentaal tot in zoverre bevrijd is, zal hartstochtelijke begeerte (chanda raga) naar deze dingen laten afnemen. En op gezette momenten op de juiste manier de waarheid onderzoeken (dhamma vicaya)[12]. En tot geestelijke eenheid (ekaggata) gekomen, zal hij de duisternis (van onwetendheid (avijja)) vernietigen."
Eindnoten
[1] Nid: Wat was de oorsprong? De oorsprong van deze toespraak is vermeld in de verklaring van het vers van Dhammapada 181 (Dhp181).
[2] Nid: Hij zou uit de Tusita wereld zijn gekomen omdat hij de baarmoeder van zijn moeder binnenging na zijn overlijden uit de Tusita wereld. Hij is de leider van een groep omdat hij de Leraar van een groep is, of omdat hij een groep uit de deva wereld heeft geleid die 'Tusita' heet in de zin dat ze tevreden zijn of omdat hij gekomen is als leider van tevreden arahats.
[3] Nid: Na alle duisternis te hebben verdreven, verworpen, verlaten; de duisternis van hartstocht (lobha), de duisternis van haat (dosa), de duisternis van begoocheling (moha), de duisternis van eigendunk (mana), de duisternis van opvattingen (ditthi), de duisternis van bezoedelingen, de duisternis van verkeerd gedrag, alles wat blindheid veroorzaakt, gebrek aan visie, gebrek aan kennis, hetgeen blokkades voor wijsheid zijn, leed brengt en niet leidt naar Nibbana.
[4] Nid: Alleen geluk bereikt in de zin van het thuisloze leven (pabbajja) aangegaan; alleen in de zin van zonder een partner te leven; alleen in de zin van het opgeven van begeerte (tanha), alleen in de zin van volkomen vrij te zijn van hartstocht, haat en begoocheling, als volkomen zonder bezoedelingen; alleen door de enige weg (ekayana) te zijn begaan; alleen door te zijn ontwaakt tot de onvergelijkbare perfecte verlichting (anuttara samma sambodhi).
[5] Gebonden omdat zij afhankelijk zijn van hun leraar. Sariputta was met veel leerlingen die voorheen onder een andere leraar gepraktiseerd hadden. Maar het bijzondere is dat de Boeddha leert om onafhankelijk te zijn. Zie anissito.
[6] Weg te vegen rommel, slakken etc.
[7] Verwijst naar de hindernis rusteloosheid (uddhacca) vanwege zintuiglijke verlangens. Voor het verder ontwikkelen van concentratie is kalmte (passaddhi) nodig.
[8] Dit verwijst naar de hindernis zorgelijkheid (kukkucca).
[9] In de eerste jhana is aanvangende (vitakka) en aanhoudende gedachten (vicara) aanwezig. Dit vers verwijst naar het denken, piekeren, inzake zorgelijkheid wat een onheilzame factor is.
[10] Open te staan voor kritiek. Je 'ik' overwinnen.
[12] Nid: Op 'het moment' dat in dit opzicht is beschreven: 'Wanneer de geest rusteloos is, is dit het moment voor concentratie.' Daarnaast ook het (altijd) onderzoeken van alle geconditioneerde dingen zoals vergankelijkheid (anicca), lijden (dukkha), niet-zelf (anatta) etc. .
RegID | Snp4-16 |
---|---|
Bijgewerkt | 10 juli 2022 12:41:59 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |