De gelijkenis van de doek

Vatthupama Sutta

Met een eenvoudige gelijkenis illustreert de Boeddha het verschil tussen een bezoedelde en een zuivere geest.

1. Aldus heb ik gehoord (evam me sutam). Eens verbleef de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. Daar wendde hij zich tot de monniken en zei: "Monniken." En zij antwoordden hem: "Bhante." En de Gezegende sprak toen als volgt:

2. "Monniken, veronderstel dat een doek bezoedeld en bevlekt zou zijn, en dat een verver deze in een of andere verf zou dompelen, of die nu blauw, geel, rood of paars zou zijn; de doek zou er armoedig gekleurd uitzien en de kleur zou onzuiver zijn. Waardoor komt dat? Dat komt doordat deze doek niet zuiver is. En ook zo, wanneer de geest bezoedeld is, kan een ongelukkige bestemming (duggati) worden verwacht. Monniken, veronderstel dat een doek zuiver en helder is, en dat een verver deze dan in een of andere verf zou dompelen, of die nu blauw, geel, rood of paars zou zijn; de doek zou er goed gekleurd uitzien en zuiver van kleur zijn. Waardoor komt dat? Dat komt doordat deze doek zuiver is. En net zo, wanneer de geest onbezoedeld is, kan een gelukkige bestemming (suggati) worden verwacht."

3. "Wat, monniken, zijn de onvolkomenheden (upakkilesa) die de geest bezoedelen (cittassa upakkilesa)? Begeerte (abhijjha) en onrechtvaardige hebzucht (visamalobha) is[1] een onvolkomenheid die de geest bezoedeld. Kwade wil (…) woede (…) wrok (…) minachting (…) een dominante houding (…) afgunst (…) gierigheid (…) illusie (…) oplichterij (…) stijfhoofdigheid (…) verwaandheid (…) eigendunk (…) zelfverheffingswaan (…) ijdelheid (…) nalatig in oplettendheid is een onvolkomenheid die de geest bezoedeld.

4. "Wetend dat begeerte en onrechtvaardige hebzucht een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld, verlaat een monnik deze[2]. Wetend dat kwade wil (…) nalatig in oplettendheid een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld, verlaat een monnik deze."

5. "Wanneer een monnik eenmaal weet dat begeerte en onrechtvaardige hebzucht een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld en deze verlaten heeft; wanneer een monnik eenmaal weet dat kwade wil (…) nalatig in oplettendheid een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld en deze verlaten heeft, verwerft hij aldus een onwrikbaar vertrouwen (aveccappasadena) in de Boeddha (buddha): 'Inderdaad (itipi), de Gezegende (bhagava) is volmaakt (arahat), volledig verlicht (samma sambuddha), vol wijsheid en goedheid (vijjacaranasampanna), verheven (sugata), de kenner van de werelden (lokavidu), de onvergelijkbare (anuttara) leider van mensen die beteugeld dienen te worden (purisadammasarathi), leraar (sattha) van goden en mensen (devamanussanam), verlicht (buddha) en gezegend (bhagava).'"

6. "Hij verwerft aldus een onwrikbaar vertrouwen (aveccappasadena) in de Dhamma: 'De Dhamma is goed uiteengezet (svakkhata) door de Gezegende, zichtbaar hier en nu (sanditthika), onmiddellijk effectief (akalika), uitnodigend tot onderzoek (ehipassika), waardig om nagestreefd te worden (opaneyyika), om door de wijzen (viññuhi) zelf ervaren te worden (veditabba).'"

7. "Hij verwerft aldus een onwrikbaar vertrouwen (aveccappasadena) in de Sangha: 'De Sangha van de discipelen (savakasangha) van de Gezegende volgt het goede pad (supatipanna), de Sangha van de discipelen van de Gezegende volgt het oprechte pad (ujuppatipanna), de Sangha van de discipelen van de Gezegende volgt het ware pad (ñayapatipanna), de Sangha van de discipelen van de Gezegende volgt het juiste pad (samicipatipanna), dat wil zeggen (yadidam), de vier paren van personen (cattari purisayugani), de acht typen individuen (attha purisapuggala). Deze Sangha van de discipelen van de Gezegende is offerwaardig (ahuneyya), is gastvrijheid waardig (pahuneyya), is giftenwaardig (dakkhineyya), is eerbiedige begroeting waardig (añjalikaraniya). Het is een onovertrefbaar (anuttara) veld van verdiensten in de wereld (puññakkhettam lokassa).'"

8. "Wanneer hij (de onvolkomenheden van de geest (cittassa upakkilesa)) heeft opgegeven, uitgedreven, losgelaten, verlaten en gedeeltelijk heeft laten varen[3], overweegt hij aldus: 'Ik heb een onwrikbaar vertrouwen in de Boeddha verworven', en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid (pamojja) die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, ontstaat vreugde (piti) in hem; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam (van mentale factoren) kalm (kaya passaddhi); iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk (sukha); de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd (samadhi)[4]."

9. "Hij overweegt aldus: 'Ik heb een onwrikbaar vertrouwen in de Dhamma verworven', en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, ontstaat vreugde in hem; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam (van mentale factoren) kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd."

10. "Hij overweegt aldus: 'Ik heb een onwrikbaar vertrouwen in de Sangha verworven, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, ontstaat vreugde in hem; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam (van mentale factoren) kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd."

11. "Hij overweegt aldus: 'De onvolkomenheden zijn door mij gedeeltelijk opgegeven, uitgedreven, losgelaten, verlaten en afgestaan, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, ontstaat vreugde in hem; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam (van mentale factoren) kalm; iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd."

12. "Monniken, als een monnik zulke deugdzaamheid heeft, van zulk een staat van concentratie is en zulke wijsheid heeft — (en vervolgens) aalmoezenvoedsel eet dat bestaat uit heerlijke heuvelrijst met verscheidene sauzen en curry — dan zal dat geen obstakel voor hem zijn. Net zoals een doek die bezoedeld en bevlekt is, zuiver en schoon wordt met behulp van helder water, of net zoals goud zuiver en stralend wordt met behulp van een vuurhaard; zo ook, als een monnik zulke deugdzaamheid heeft, van zulk een staat van concentratie is en zulke wijsheid heeft — (en vervolgens) aalmoezenvoedsel eet dat bestaat uit heerlijke heuvelrijst met verscheidene sauzen en curry — dan zal dat geen obstakel voor hem zijn."

Noot[5]

13. "Hij verblijft (viharati) terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van liefdevolle vriendelijkheid (metta), zo ook de tweede windstreek, zo ook de derde en de vierde; zo ook boven, beneden en rondom. Hij verblijft terwijl hij de gehele wereld overal en zonder onderscheid doordringt met zijn hart vol van liefdevolle vriendelijkheid, overvloedig, ontwikkeld, onbegrensd, vrij van haat en kwade wil."

14. "Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van mededogen (karuna) (…)."

15. "Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van meelevende vreugde (mudita) (…)."

16. "Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van gelijkmoedigheid (upekkha), zo ook de tweede windstreek, zo ook de derde en de vierde; zo ook boven, beneden en rondom. Hij verblijft terwijl hij de gehele wereld overal en zonder onderscheid doordringt met zijn hart vol van gelijkmoedigheid, overvloedig, ontwikkeld, onbegrensd, vrij van haat en kwade wil."

17. "Hij begrijpt aldus: 'Daar is dit, daar is het lagere, daar is het hogere, en daaraan voorbij is een ontsnapping aan dit gehele veld van waarneming[6].'"

18. "Wanneer hij aldus weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de bezoedeling van zintuiglijkheid (kamasava), van de bezoedeling van worden (bhavasava), en van de bezoedeling van onwetendheid (avijjasava). Wanneer hij bevrijd is, begrijpt hij onmiddellijk: 'Geboorte is vernietigd (khina jati), het heilige leven (magga brahmacariya) is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan (katam karniyam), er is niets meer van dit dat nog tot enige staat van bestaan komt (naparam itthattaya)[7].'"

19. Tijdens die gelegenheid zat de brahmaan Sundarika Bharadvaja niet ver van de Gezegende en zei: "Gaat Meester Gotama naar de rivier de Bahuka om te baden?"

"Wat voor zin heeft het om naar de rivier de Bahuka te gaan, brahmaan? Wat kan de rivier de Bahuka doen?"

"Meester Gotama, de rivier de Bahuka wordt door velen gezien als dat zij bevrijding schenkt, zij wordt door velen gezien als dat zij verdiensten geeft en velen wassen hun kwade daden weg in de rivier de Bahuka."

20. Toen sprak de Gezegende de brahmaan Sundarika Bharadvaja in versvorm aan:

Bahuka en Adhikakka,
Gaya en ook Sundarika,
Payaga en Sarassati,
en de rivier de Bahumati —
een dwaas kan er voor altijd baden
maar dit zuivert zijn donkere daden niet.

Wat kan de Sundarika terugdraaien?
Wat de Payaga? Wat de Bahuka?
Zij kunnen een boosdoener niet zuiveren,
een man die wreedheden
en beestachtige daden heeft verricht.

Iemand die zuiver in het hart is
heeft voor altijd de Feestdag van de Lente,
de Heilige Dag[8];
iemand die eerlijk in zijn daad is,
iemand die zuiver in het hart is,
brengt zijn deugdzaamheid tot perfectie.

Het is in deze Leer, brahmaan,
waar jij zou moeten baden,
om van jezelf een toevlucht voor alle wezens te maken.
En als je geen leugens spreekt,
noch levende wezens kwelt,
noch dingen neemt die niet gegeven zijn,
als je geloof hebt en vrij van hebzucht bent,
wat heeft het dan voor zin om naar Gaya te gaan?
Elke waterput zou jouw Gaya kunnen zijn.

21. Toen dit was gezegd, zei de brahmaan Sundarika Bharadvaja: "Het is verbazingwekkend, bhante Gotama! Het is wonderbaarlijk, bhante Gotama! Net zoals iemand rechtzet wat op z'n kop staat, openbaar maakt wat verborgen is, of de weg wijst aan hem die verdwaald is, of een lamp omhoog houdt in de duisternis zodat zij die ogen hebben dingen zullen zien; net zo is de Dhamma door bhante Gotama op vele manieren uitgelegd!"

"Daarom, neem ik mijn toevlucht in hem, in zijn Dhamma en in zijn Sangha. Ik wil het thuisloze leven ingaan (pabbajja) en de hogere inwijding (upasampada) nabij bhante Gotama ontvangen."

22. Toen werd Sundarika Bharadvaja ingewijd als een lekenvolgeling (upasaka) en ontving de hogere inwijding (upasampada) nabij de Boeddha. Door een leven te leiden in afzondering, ijverig, energiek en met een vastbesloten wil, realiseerde hijzelf middels een alles doordringende wijsheid (appamana pañña) in korte tijd, dat hoogste doel van het heilige leven waarvoor de zonen van goede gezinnen terecht het huiselijke leven verlaten en het thuisloze leven aangaan (pabbajja). En hij begreep onmiddellijk: 'Geboorte is vernietigd (khina jati), het heilige leven (magga brahmacariya) is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan (katam karniyam), er is niets meer van dit dat nog tot enige staat van bestaan komt (naparam itthattaya)[9].'

En zo werd Sundarika Bharadvaja een van de arahats.

Eindnoten

[1] Hier wordt het enkelvoud aangehouden omdat begeerte en onrechtvaardige hebzucht in deze als één item in de opsomming beschouwd wordt.

[2] Zie upakkilesa.

MA handhaaft, door naar een oude verklarende bron te verwijzen, dat in deze passage het pad van de niet terugkerende is beschreven. Daarom moeten wij begrijpen dat de bezoedelingen die volledig achtergelaten worden door het pad van arahatschap, op dit punt enkel — in de zin van hun grovere manifestaties — gedeeltelijk achtergelaten zijn.

[3] Deze vertaling volgt de interpretatie yatodhi en de verklaring van MA hier als de gedeeltelijke verlating van bezoedelingen door de eerste drie paden, in tegenstelling tot de volledige (anodhi) verlating van de bezoedelingen door het vierde en uiteindelijke pad. Bhikkhu Ñanamoli, die de interpretatie yathodhi volgt, vertaalt: "En welke (voor wat betreft deze onvolkomenheden) dan ook overeenkomstig binnen het gebied (van de drie eerste paden welke hij verworven heeft) opgegeven zijn — zijn (voor altijd) gevallen, losgelaten, verlaten, opgegeven."

[4] De Pali equivalenten zijn: blijheid (pamojja); vreugde (piti); kalmte (passaddhi); geluk (sukha); concentratie (samadhi). Voor meer informatie zie bojjhanga.

[5] Voor meer uitleg, raadpleeg brahma vihara.

[6] MA: De huidige paragraaf toont de inzicht meditatiebeoefening van de niet terugkerende (anagami) gericht op arahatschap en de daaropvolgende paragraaf toont zijn verwerkelijking van arahatschap. De uitspraak, 'daar is dit' duidt op de waarheid van lijden; 'daar is het lagere', duidt op de oorzaak van lijden; 'daar is het hogere', duidt op de waarheid van het pad; en 'de ontsnapping aan dit gehele veld van waarneming', is Nibbana, de opheffing van lijden.

[7] Voor uitleg, raadpleeg De uiteindelijke kennis.

[8] Er is een Pali woord phaggu dat verwijst naar een dag van brahmaanse zuivering in de maand Phagguna (februari — maart).

[9] Voor uitleg, raadpleeg De uiteindelijke kennis.

Document info
RegID M007
Bijgewerkt 18 november 2024 13:18:42
Auteur Peter van LoosbroekAnanda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Geen