Mahakala de lekenvolgeling
Dwazen richten bij anderen en voor de maatschappij, veel schade aan. Dat is een keuze van de persoon. De schade wordt veroorzaakt doordat men dat wil (wilshandeling). En men is zo egoïstisch en onwetend, dat men niet beseft dat de ellende die hen overkomt, voortkomt uit datgene wat zij anderen toewenste.
161. Kwade daden worden door iemand zelf begaan, zij worden geboren uit hemzelf en voortgebracht door hemzelf. Door het kwaad wordt de onwijze geplet, zoals de diamant de hardste edelsteen plet.
attan'ava katam papam attajam attasambhavam abhimanthati dummedham vajiram v'asmamayam manim
De diamant is geboren uit, geproduceerd door en komt voort uit steen, maar hij verbrijzelt de edelsteen. De kwade daad is geboren uit, geproduceerd door, en komt voort uit degene die kwaad doet.
Terwijl de Boeddha in het Jetavana Klooster verbleef, sprak de Boeddha dit vers, met verwijzing naar Mahakala, een lekendiscipel.
Op een zekere vastendag, ging Mahakala, een lekendiscipel, naar het Jetavana Klooster. Op die dag hield hij de vastendag met inachtneming van de acht regels van moraliteit (uposatha sila) en hij luisterde de gehele nacht door naar de toespraken over de Dhamma. In diezelfde nacht gebeurde het, dat er een paar dieven ergens in een huis inbraken. De eigenaars werden wakker en gingen achter de dieven aan. De dieven renden in alle richtingen weg. Sommigen renden in de richting van het klooster.
De dageraad brak bijna aan, en Mahakala waste zijn gezicht in een vijver nabij het klooster. De dieven gooiden hun gestolen goederen voor Mahakala neer en gingen er vandoor. Toen de eigenaars arriveerden, zagen ze Mahakala met de gestolen goederen. Ze zagen hem voor een van de dieven aan en begonnen tegen hem te schreeuwen, bejegenden hem vijandig en sloegen hem zo hard dat hij ter plekke stierf. Toen enkele jonge monniken en samanera's van het klooster vroeg in de morgen naar de vijver kwamen om water te halen, zagen zij het levenloze lichaam liggen en zij herkenden het.
Bij hun terugkeer in het klooster, rapporteerden ze wat ze hadden gezien en ze zeiden tegen de Boeddha: "Bhante! De lekendiscipel die in dit klooster was en de gehele nacht door naar de religieuze toespraken luisterde, heeft een ontmoeting met de dood gehad, hetgeen hij niet verdiend heeft!"
De Boeddha antwoordde hen: "Monniken! Als jullie oordelen over de goede daden die hij begaan heeft in dit leven, heeft hij inderdaad zonder dat hij dat verdiend heeft, de dood ontmoet. Maar in feite heeft hij enkel en alleen maar betaald voor het kwaad dat hij in een vorig bestaan gedaan heeft. In een van zijn vorige bestaansvormen, toen hij een hoveling was in het paleis van de koning, werd hij verliefd op de vrouw van een andere man en sloeg haar man net zo lang totdat hij dood was. Zo brengen kwade daden iemand onherroepelijk in problemen; zij leiden iemand zelfs naar de vier lagere werelden (apaya's)[1]."
En toen uitte hij het vers waar dit verhaal mee begon.
Uitleg vertaling vers 161
attana eva katam attajam attasambhavam papam asmamayam manim vajiram iva dummedham abhimanthati
attana eva: door iemand zelf; katam: gedaan; attajam: wordt vanuit zichzelf geboren; attasambhavam: ontspruit uit iemand zelf; papam: kwade handeling; asmamayam: door zichzelf gedaan; manim: edelsteen; vajiram iva: zoals een diamant; dummedham: de dwaze persoon; abhimanthati: verbrijzelen
Commentaar
Tip Voor een nadere uitleg van de essentie van het commentaar en meer, raadpleeg de link(s). Vaak zijn er meer verwijzingen.
In het vers Dhp161 van de Dhammapada is de beeltenis die gebruikt wordt voor het zelfvernietigende kwaad van een ondeugdzaam persoon, de diamant. De diamant die, hoewel het zelf een steen is, alle andere edelstenen kan splijten en slijpen. De diamant waarnaar in dit vers wordt verwezen met het woord vajira, wordt in traditionele commentaren op deze wijze beschreven:
Vajateva na patihaññatte yassa gamanam kenaciti vajiram.
(Dat wat alle vormen en objecten kan verbrijzelen is een diamant. Niets kan hem weerstaan.)
Het volgende vers benadrukt dit idee:
Prithivyam yani ratnani ye canye loha dhatavah. Sarvani vilikhedvajram tacca tair na vilikhyate.
(De diamant verbrijzelt alle metalen en edelstenen op aarde. Hoewel hij ze allemaal verbrijzelt, kan geen van hen de diamant verbrijzelen.)
Over het onderwijs over diamanten in vroegere dagen, werd gezegd (niet door de Boeddha!) dat het dragen van diamanten een goede gezondheid en een lang leven bevordert. In deze beeltenis daarentegen wordt de capaciteit van de diamant om andere stenen te verbrijzelen of te slijpen, vergeleken met de doeltreffendheid van iemands tekortkomingen om zichzelf te vernietigen.
vajiram iva: 'Zoals een diamant'.
Eindnoten
[1] Dit verhaal van het verleden maakt duidelijk dat, ook wanneer iemand goede daden heeft verricht, de gevolgen van slechte daden niet direct tenietgedaan worden. Wanneer gevolgen van (zowel goede als slechte) daden zich manifesteren, is afhankelijk van diverse factoren, net zoals een zaadje rijpt a.d.h.v. verscheidene omstandigheden (licht, water, grond, etc.). Zie voor een gedetailleerde uiteenzetting M136.
RegID | Dhp161 |
---|---|
Bijgewerkt | 24 december 2023 10:34:45 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Dhammapada 161 |