Dhaniya de herder
Dhaniya Sutta
Dhaniya verheugt zich in zijn wereldse veiligheid en de Boeddha in zijn spirituele vrijheid.
Dhaniya was een herder die leefde ten tijde dat de Boeddha in Savatthi verbleef. Het was in het regenseizoen, vlak voor de aanvang van de regen. Hij had een stevig onderdak gebouwd voor zichzelf, zijn familie en voor z'n vee, op de bank van de rivier de Mahi. Hoe dan ook, de Boeddha realiseerde zich dat zijn familie gevaar liep om door de vloed overspoeld te worden en verscheen juist in de veehouder zijn schuur, toen hij (Dhaniya) zich verheugde in zijn comfort en veiligheid.
18. Dhaniya: "Ik heb mijn rijst gekookt en de koeien gemolken. Ik verblijf met mijn mensen bij de bank van de Mahi. Mijn huis is bedekt, mijn vuur is verzorgd. Daarom wolk: regen als u wilt!"
19. De Boeddha: "Ik ben vrij van kwaad (vyapada), vrij van hartstocht (lobha). Ik verblijf voor een nacht bij de bank van de rivier de Mahi. Mijn huis (lichaam) is onbedekt, het vuur van hartstocht is uitgeblust. Daarom wolk: regen als u wilt!"
20. Dhaniya: "Horzels en muskieten zijn nergens te zien. Mijn weilanden zijn overvloedig van gras op het moerasland. Het vee kan de regen weerstaan wanneer dat komt. Daarom wolk: regen als u wilt!"
21. De Boeddha: "Een goed gebouwd vlot (de Dhamma) is door mij gemaakt. Ik ben de vloedstromen overgestoken[1] naar Nibbana. Het vlot hoeft niet meer te worden gebruikt[2]. Daarom wolk: regen als u wilt!"
22. Dhaniya: "Gopi, mijn vrouw, is geen lellebel en is gehoorzaam aan mij. Al geruime tijd leeft zij gelukkig met mij. Nooit hoor ik iets slechts over haar ten opzichten van wat dan ook."
23. De Boeddha: "Mijn geest is gehoorzaam en is vrij van begeerte (tanha). Reeds lange tijd is hij getraind en goed onderworpen. Zodoende is kwaad niet in mij te vinden."
24. Dhaniya: "Ik bedruip en ondersteun mezelf. Mijn zonen zijn allemaal gezond. Van hen hoor ik ook nooit iets slechts ten opzichten van wat dan ook."
25. De Boeddha: "Ik ben van niemand de slaaf. Met de verwerving van mijn object (arahatschap) zwerf ik door de wereld; voor mij is het niet nodig nog te dienen."
26. Dhaniya: "Ik heb jonge stieren en kalveren, ook drachtige koeien en jonge koeien en een stier die de leider van de kudde is."
27. De Boeddha: "Ik heb noch koeien noch kalveren, noch drachtige koeien noch jonge koeien, noch een stier die de leider van de kudde is[3]."
28. Dhaniya: "De palen zijn stevig verankerd. De touwen, gemaakt van muñja gras zijn nieuw en goed gemaakt. Zelfs de jonge kalveren zijn niet in staat ze te breken."
29. De Boeddha: "Zoals een stier heb ik de banden verbroken[4]. Zoals een olifant ben ik door de putilata kruipplant heen gebroken. Net zo zal ik niet meer naar de baarmoeder terugkeren[5]."
30. En de regen stortte geheel plotseling neer en vulde alle greppels en holen. Toen Dhaniya de storm hoorde bulderen, sprak hij de volgende woorden:
31. "Groot, is inderdaad de winst dat wij de Gezegende zien, de Alwetende. Wij nemen u als onze toevlucht, Grote Ziener (maharishi), wees onze toevlucht!"
32. "Mijn vrouw en ik willen u beiden gehoorzaam zijn in de Leer van de Sugata, de Overwinnaar. Wij zullen het heilige leven leiden; wanneer wij geboorte en dood overwonnen hebben, zullen wij een einde aan het lijden maken."
33. Daarop verscheen Mara om hem over te halen en hij zei: "Hij die kinderen heeft, vindt vreugde vanwege het bezitten van kinderen. Hij die vee heeft vindt evenzo vreugde vanwege het bezitten van zijn vee. De vreugde van een mens bestaat enkel vanwege elementen van het zintuiglijk bestaan (upadhi). Hij die geen upadhi heeft, heeft geen vreugde."
34. De Boeddha: "Hij die kinderen heeft, heeft smart vanwege het bezitten van zijn kinderen. Hij die vee heeft, heeft smart vanwege het bezitten van zijn vee. Upadhi is de oorzaak van verdriet voor de mens, maar hij die geen upadhi heeft, heeft ook geen verdriet."
Eindnoten
[1] De stromen van bezoedelingen (asava).
[2] Zie De gelijkenis van het vlot.
[3] Nid: Nadat hij gesproken had, spoorde de Gezegende, Dhaniya aan op een gelijkende manier en sprak een vers in dupliek. 'Ik heb geen koeien.' Dit is de strekking hier: "Hier in onze Leer zijn geen obsessies (pariyutthana) aangeduid als 'koeien' in de zin van dingen die volwassen en ongetemd zijn. Er zijn geen latente tendensen (anusaya) aangeduid als 'zoogdieren' met betrekking tot jonge kalveren in de zin van de bron van koeien (dat wil zeggen, de obsessies) of met betrekking tot melkkoeien in de zin van uitstromen. Er zijn geen verdienstelijke (puññabhisankhara), geen niet-verdienstelijke (apuññabhisankhara) en geen onverstoorbare (aneñjabhisankhara) activiteiten van wilshandeling (nisankhiti), aangeduid als 'koeien in kalf' in de zin van het ondersteunen van het embryo dat de conceptie (okkanti) heeft ondergaan. Er is geen verlangen of hunkering aangeduid als 'fokkoeien' in de zin van verlangen naar geslachtsgemeenschap. En er is geen vrijwillig actief bewustzijn (zie javana), aangeduid als 'een stier, de leider van het vee', in de zin van overwicht, om de voorloper en de beste te zijn. Ik verheug me in hun niet-bestaan, wat zekerheid is van alle banden (saññojana). Maar jij verheugt je in hun bestaan, dat de basis is van smart en verdriet. Daarom, aangezien ik me verheug in de zekerheid van (het vrij zijn van) alle banden, is het goed voor mij om te zeggen: 'Wolk, regen als u wilt!'
[4] Volgens Nid worden hier de banden van de bezoedelingen (asava's) bedoeld.
[5] Er zal voor mij geen wedergeboorte (patisandhi) meer zijn.
RegID | Snp1-02 |
---|---|
Bijgewerkt | 22 juni 2020 09:21:32 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |