Maha Moggallana en de geest bij de Gierenpiek

De geest had de vorm van een kraai en spuwde vlammen uit…

In deze verhandeling verwijzen we naar het vers Dhp307 van de Dhammapada waarin de Boeddha sprak met verwijzing naar enkele peta's.

307. Velen die het gele gewaad dragen, zijn onbeheerst en doen slechte dingen; deze slechteriken worden door hun slechte daden in de hel wedergeboren.

kasavakantha bahavo papadhamma asaññata papa papehi kammehi nirayam te upapajjare

Velen die het geverfde gewaad aandoen, zijn ongedisciplineerd en hebben slechte manieren, waardoor zij worden wedergeboren in de hel.

In dit verhaal wordt ernaar verwezen, dat de eerwaarde Maha Moggallana een metgezel had die eerwaarde Lakkhana heette. Deze vriend en metgezel van de eerwaarde Maha Moggallana, stapelde zijn verdiensten op gedurende de religie van de Boeddha Padumuttara. Sinds die tijd had hij veel verdiensten vergaard en uiteindelijk werd hij geboren onder de naam Lakkhana. Zijn groep was die van Uruvela Kassapa (Maha Kassapa) en zijn broers Gaya Kassapa en Nadi Kassapa. Met hun bekering, werd ook hij later een van de acht grote arahats. Hij was een vriend en metgezel van Maha Moggallana. Tijdens hun reizen, kwamen ze een niet-menselijke geest tegen op de top van de Gierenpiek (Gijjhakuta) die in een van de vier staten van ellende verkeerde, namelijk in de geestenwereld (peta loka). De andere staten van ellende zijn de hellewereld (niraya), de dierenwereld (tiracchana yoni) en de demonenwereld (asura nikaya).

De geest had de vorm van een kraai en spuwde vlammen uit. Toen hem gevraagd werd over het verband met zijn lijden, zei hij, dat hij eens als een vogel geboren was in de familie van de roodborstjes. Tijdens de religie van Boeddha Kassapa, toen de mensen offergaven brachten aan de monniken, vloog deze vogel plotseling die richting op en griste een portie rijst weg en vloog daarmee weg. Zijn huidige lijden was het gevolg van die daad.

Tijdens een andere gelegenheid, op diezelfde plaats op de Gijjhakuta waar hetzelfde koppel liep, zag alleen Maha Moggallana een slang met haar immense lengte, omhuld door vlammen, met een menselijk gezicht en de mond van een varken. Eerwaarde Maha Moggallana moest glimlachen maar wachtte ermee zijn reden daarvoor te geven totdat ze bij de Boeddha waren. Eerwaarde Lakkhana wachtte die gelegenheid af en stelde hem vervolgens de vraag waarom hij moest glimlachen. De eerwaarde Maha Moggallana legde uit, dat toen hij glimlachte tijdens het lijden van dat wezen, die glimlach was vanwege een zucht van bevrijding, omdat zulke staten van lijden voor hemzelf niet meer mogelijk zijn.

De Boeddha stond hem bij, en zei dat ook hij, na de Verlichting te Uruvela, diezelfde slang had gezien, maar wilde het er met niemand over hebben omdat men er toch maar sceptisch tegenaan zou kijken. Een Boeddha onthult niet alles omdat dat een 'misstap' zou zijn waardoor niemand hem zal geloven. Bovendien is wat een Boeddha spreekt, goed getimed. Dit wordt toegeschreven aan de kundige ontwikkelingen omtrent zaken waarin de Boeddha zweeg. Het is daarom niet zo dat de Boeddha iets niet weet. Trouwens, vele vragen die gesteld werden, maakten geen deel uit van zijn missie. Hier wordt de overtuiging door de Boeddha zelf versterkt.

Zie ook

Document info
RegID tijdgenoten-maha-moggallana-02
Bijgewerkt 28 december 2020 23:18:45
Auteur Peter van LoosbroekAnanda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Geen