De eerwaarde Cittahattha
We horen wel eens spreken over 'boven goed en kwaad uitgestegen zijn', maar wat betekent dat nu precies? Op deze pagina wordt het in detail uitgelegd.
038. Van degene met een onstandvastige geest, iemand die niet de ware Dhamma kent en die een wankel vertrouwen heeft, neemt wijsheid niet toe.
anavatthita cittassa saddhammam avijanato pariplavapasadassa pañña na paripurati
Als iemands geest blijft wankelen, en als die persoon niet de ware Leer kent, als iemands enthousiasme blijft schommelen of slap is, zal wijsheid van zulk een persoon niet toenemen.
039. Iemand waarvan de geest niet aangetast is, een geest die ongehavend is, verlaat kwaad en ook verdiensten. Er is geen angst voor hem die waakzaam is.
anavassuta cittassa anavahatacetaso puññapapa pahinassa natthi jagarato bhayam
Voor de persoon wiens geest niet aangetast is door hartstocht, niet aangetast is door haat, en die boven goed en kwaad is uitgestegen, is er geen angst omdat hij altijd waakzaam is.
Terwijl de Boeddha in het Jetavana klooster verbleef, sprak hij deze verzen met verwijzing naar de eerwaarde Cittahattha.
Een zekere jongeling uit een fatsoenlijk gezin, die een veehoeder was en in Savatthi leefde, trok het bos in om naar een verdwaalde os te zoeken. Nadat hij 's middags de os gevonden had, droeg hij de kudde aan de eigenaar over. Doordat hij honger en dorst had, dacht hij: 'Ik kan vast en zeker wel iets van de edele monniken te eten krijgen.' Dus liep hij het klooster binnen, ging naar de monniken, maakte een buiging voor hen en ging respectvol aan hun zijde staan. In die tijd lag het voedsel dat over was, in een daarvoor bestemde schaal. (Wanneer er een Boeddha in de wereld geboren wordt, zijn er altijd voldoende mengsels van rijst en verscheidene sauzen.) Toen de monniken de jongeling zagen, uitgeput en hongerig als hij was, zeiden ze tegen hem: "Hier is voedsel. Neem het en eet het maar op." De jongeling at en dronk zoveel hij nodig had. Vervolgens waste hij zijn handen, maakte een buiging voor de monniken en vroeg hen: "Eerwaarden, zijn jullie vandaag op uitnodiging naar een huis gegaan?" — "Nee, lekenvolgeling. Monniken ontvangen normaalgesproken hun voedsel door de bedelronde te doen."
De jongeling dacht bij zichzelf: 'Het maakt helemaal niet uit hoe druk en actief wij zijn, want ondanks dat wij constant dag en nacht werken, krijgen wij nooit rijstmengsels die zo heerlijk gekruid zijn. Maar deze monniken eten het, naar eigen zeggen, voortdurend. Waarom zou ik dan nog langer een lekenvolgeling blijven? Ik zal een monnik worden.' En dienovereenkomstig stapte hij op de monniken toe en vroeg hij hen of zij hem wilden inwijden in de Sangha. "Goed, lekenvolgeling", zeiden ze, en de monniken wijdden hem in. Na zijn volledige belijdenis, voerde hij alle grotere en kleinere verplichtingen uit. En in slechts enkele dagen, nadat hij gedeeld had in de rijkelijk aanwezige offergaven welke in de religie van de Boeddha toeneemt, werd hij dik en gemakzuchtig.
Toen dacht hij bij zichzelf: 'Waarom zou ik van voedsel leven dat verkregen is door te bedelen? Ik word weer een lekenvolgeling.' Dus ging hij weer terug naar zijn eigen huis. Maar al na een paar dagen gewerkt te hebben, werd zijn lichaam dun en zwak. Daarop dacht hij bij zichzelf: 'Waarom zou ik deze ellende nog langer verdragen? Ik word weer monnik.' Hij ging weer terug naar het klooster en werd weer ingewijd. Maar toen hij een paar dagen als monnik doorgebracht had, werd hij weer ontevreden en werd hij weer een lekenvolgeling.
Hetzelfde speelde zich wederom af. 'Waarom zou ik het leven van een lekenvolgeling nog langer leiden? Ik word weer monnik.' En zo gebeurde het dat hij weer naar de monniken ging, een diepe buiging maakte, en vroeg om ingewijd te worden. Omdat hij met hen geleefd had, wijdden de monniken hem nog een keer in. Zo trad hij kort achter elkaar zes maal toe tot de Sangha. De monniken zeiden tegen elkaar: "Deze man leeft onder de invloed van zijn gedachten." En daarom gaven zij hem de naam Door Gedachten Gecontroleerd (Cittahattha).
Toen hij aldus op en neer trok, werd zijn vrouw zwanger. De zevende keer dat hij naar het klooster ging, was, nadat hij met z'n boeren werktuigen van het woud terugkwam en naar zijn huis ging. Hij legde zijn werktuigen weg, ging z'n eigen kamer binnen en dacht: 'Ik zal mijn gele gewaad weer aandoen.' Op dat moment lag zijn vrouw in bed te slapen. Haar onderkledingstuk was van haar afgevallen, het speeksel liep uit haar mond, ze snurkte en haar mond stond wagenwijd open. Dit beeld gaf hem de indruk alsof ze een opgezwollen lijk was, zo walgelijk was het aanzicht. En toen de gedachte bij hem opkwam: 'Alles wat in deze wereld vergankelijk is, is onderhevig aan lijden', zei hij tegen zichzelf: 'En dan te bedenken dat ik vanwege haar, de gehele tijd dat ik monnik ben geweest, niet in staat ben geweest het kloosterlijke leven te leiden!' Onmiddellijk daarop nam hij zijn gele gewaad en bedelnap, rende het huis uit, en bond zijn gewaad om zijn middel terwijl hij rende.
Nu leefde zijn schoonmoeder met hem in hetzelfde huis. Toen ze hem zo zag wegrennen, dacht ze bij zichzelf: 'Deze afvallige, die zojuist van het woud is teruggekeerd, rent nu weg uit het huis, bindt zijn gewaad om zijn middel terwijl hij rent, en maakt zich op voor het klooster. Wat is hier toch aan de hand?' Toen ze het huis binnenliep en haar dochter daar al slapende aantrof, wist ze het meteen: 'De reden dat hij wegrende' dacht ze, 'was vanwege het feit dat hij haar zo heeft aangetroffen en daarvan walgde!' Ze schudde haar dochter wakker en zei tegen haar: "Wordt wakker! Je man heeft je zo zien slapen, walgde daarvan en rende toen weg!" — "Is hij verdwenen, moeder? Wat maakt het nou uit of hij verdwenen is of niet? Binnen een paar dagen is hij wel weer terug."
Toen Cittahattha voortging op zijn weg, en hij de woorden: 'Alles wat in deze wereld vergankelijk is, is onderhevig aan lijden' herhaalde, verwierf hij de vruchten van sotapanna. Hij zette zijn reis voort, ging naar de monniken, maakte weer een diepe buiging voor hen, en vroeg wederom om ingewijd te worden. "Nee," zeiden ze, "we kunnen je niet meer inwijden. Waarom zou je een monnik worden? Je hoofd is als een slijpsteen!" — "Eerwaarden," zei hij, "wijd mij nog eenmaal in." Omdat hij hen ergens mee geholpen had, wijdden zij hem in de Sangha in. Na een paar dagen verwierf hij arahatschap, tezamen met de bovennatuurlijke vermogens (abhiñña).
Daarop zeiden de monniken tegen hem: "Broeder Cittahattha, wanneer de tijd is aangebroken zul je ongetwijfeld weer besluiten om weer weg te gaan. Maar deze keer ben je hier een behoorlijk lange tijd gebleven." — "Eerwaarden, toen ik aan de wereld gehecht was, ging ik weg, maar nu heb ik de gehechtheid aan de wereld opzij gezet. Ik heb geen enkel verlangen meer om weg te gaan."
De monniken gingen naar de Boeddha en zeiden: "Bhante, wij zeiden dit en dat tegen deze monnik, en hij gaf dit en dat als antwoord. Hij liegt. Hij spreekt onwaarheid." De Boeddha zei: "Ja, monniken, toen de geest van mijn zoon onstabiel was, toen hij nog niet de juiste Leer kende, toen ging en kwam hij. Maar nu is hij boven goed en kwaad uitgestegen."
Uitleg vertaling vers 38
anavatthita cittassa saddhammam avijanato pariplavapasadassa pañña na paripurati
anavatthita cittassa: wispelturigheid van de geest; saddhammam: de ware Leer; avijanato: onwetend van; pariplavapasadassa: wankel vertrouwen hebben/niet enthousiast zijn; pañña: wijsheid; na paripurati: niet toenemen
Uitleg vertaling vers 39
anavassuta cittassa anavahatacetaso puññapapa pahinassa natthi jagarato bhayam
anavassuta cittassa: (iemand wiens) geest niet aangetast is (door bijvoorbeeld hartstocht); anavahatacetaso: de geest niet beïnvloed (door bijvoorbeeld haat); puññapapa pahinassa: is voorbij goed en kwaad gegaan; jagarato: de waakzame; bhayam natthi: bestaat angst niet
Commentaar
Tip Voor een nadere uitleg van de essentie van het commentaar en meer, raadpleeg de link(s). Vaak zijn er meer verwijzingen.
In de verzen Dhp038-039 van de Dhammapada komt naar voren dat de toename van wijsheid een vereiste is waardoor iemand boven verdienstelijke en verkeerde daden (puññapapa pahinassa) uitstijgt.
anavatthita cittassa: 'Een wispelturige of onstabiele geest'.
De gewone mensen hebben allemaal een geest die instabiel is. Hun geest is niet standvastig en als gevolg daarvan is er een gebrek aan juiste concentratie (samadhi). Iemand met zo'n geest vindt het moeilijk om voortgang te boeken op het Pad van bevrijding.
saddhammam avijanato: 'De persoon die onwetend is omtrent de goed verkondigde Dhamma'.
pariplavapasadassa: 'Wankel vertrouwen hebben'; 'niet enthousiast zijn'.
Een persoon wiens toewijding en vertrouwen schommelen, zal niet in staat zijn om gestage vooruitgang te maken.
anavassuta cittassa: 'De onaangetaste geest'.
De geest van iemand die niet aangetast is door hartstocht. Dit impliceert het vrij zijn van de verontreinigende instroming van bezoedelingen via de zintuiglijke reacties (d.w.z. de reacties op beelden, geluiden, geuren, etc.).
anavahatacetaso: 'De geest die onaangetast blijft' (door begeerte, haat etc.).
Als de geest perfect in tact is, kan hij deze eigenschap aanwenden voor spirituele vooruitgang.
natthi jagarato bhayam: 'Voor de waakzame is er geen angst (bhaya)'.
De arahat is altijd wakker en waakzaam en houdt altijd de bezoedelingen in de gaten die zijn geest kunnen aantasten. Vanwege deze alertheid is er in de ontwaakte persoon in het geheel geen angst.
Onoplettendheid brengt namelijk angst met zich mee omdat er dan sprake is van zintuiglijke toegeeflijkheid. Zintuiglijkheid wil om de dingen heen in plaats van er doorheen. Dit impliceert dat er angst is voor de realiteit. Verlangen versterkt angst. Zintuiglijkheid betekent ook dat er gevaar (adinava) is. En ook in dit opzicht is in de waakzame geen angst omdat hij weet dat hij vrij van zintuiglijkheid is en daarom ook van gevaar.
Te denken dat arahats niet slapen, is een verkeerde opvatting. Of zij nu (fysiek) slapen of wakker zijn, zij worden altijd beschouwd als slapelozen of waakzamen, omdat de vijf stimulerende deugdzaamheden of krachten altijd in hen aanwezig zijn (zie bala).
puññapapa pahinassa: Letterlijk: 'voorbij verdienstelijke en verkeerde daden' oftewel 'boven goed en kwaad uitgestegen'.
Dit verwijst naar de persoon die boven goede en slechte daden is uitgestegen met geen enkele gehechtheid aan beloningen vanwege goede daden (puñña betekent 'verdienstelijke daden').
RegID | Dhp038-039 |
---|---|
Bijgewerkt | 7 juni 2024 09:55:38 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |