Khema de gildeleider

Een wens kan zeer krachtig zijn. Wanneer de wens gedreven wordt door zintuiglijke begeerte, kan het gevolg van de wens in eerste instantie aangenaam lijken, maar uiteindelijk tot rampspoed leiden.

De man die de vrouw van een ander begeerde

309. Vier dingen overkomen een achteloos persoon die slaapt met iemand die (met iemand anders) gehuwd is: hij wint aan zonde maar schiet tekort in slaap, het derde is ongenade, terwijl het vierde de hel (niraya) is.

cattari thanani naro pamatto apajjati paradarupasevi apuññalabham na nikamaseyyam nindam tatiyam nirayam catuttham

Door overspel worden gebreken opeengestapeld en vormen een verborgen ongemak. Terwijl hij hier lijdt aan de afkeuringen, ondervindt hij pijn in de hel.

Een onnadenkend persoon die naar de vrouw van een ander gaat, zal lijden aan vier kwade gevolgen: Ten eerste zal hij zonde verkrijgen — dat is geen verdienste. Ten tweede zal hij niet genoeg aan comfortabele slaap genieten; hij slaapt slecht door zijn slechte geweten. Ten derde valt hij in ongenade. Ten vierde zal hij in de hel worden wedergeboren.

Vermijd overspel

310. Zonde verkregen en slechte geboorte, schrikt man en vrouw — kort is hun vreugde, de koning beveelt een zware straf: daarom moet men niet slapen met iemand die gehuwd is.

apuññalabho ca gati ca papika hitassa bhitaya rati ca thokika raja ca dandam garukam paneti tasma naro paradaram na seve

Voor de overspelpleger is het een beperkt plezier en de vrees voor straf. Een zonde die hij totaal zou moeten vermijden.

Het gevolg zal verkregen worden door een zondaar: de laagste staat van de hel zal zijn lot zijn. Omdat de vrouw en de man allebei bang zijn, zal hun omhelzing weinig plezier opleveren. Ook zal de wet van de koning velerlei straffen opleggen. Vanwege dit alles, moet een man niet de vrouw van een ander begeren.

Deze verzen werden door de Boeddha gesproken toen hij in het Jetavana klooster verbleef, met verwijzing naar Khema, de zoon van een rijke man en neef van Anathapindika. Wat was de vorige daad van Khema?

Er wordt verteld, dat hij ten tijde van Boeddha Kassapa een worstelkampioen was en dat hij op een dag twee gekleurde vaandels op de gouden tempel van de Boeddha bevestigde. Hierbij maakte hij de volgende vurige wens: "Dat alle vrouwen die naar mij kijken, behalve mijn bloedverwanten, verliefd op mij moge worden." Dat was zijn vorige daad. Vanwege dit, waren de vrouwen van andere mannen die hem zagen (op verscheidene plaatsen waar hij geboren werd) niet in staat zichzelf te bedwingen.

Van Khema is gezegd dat hij een buitengewone knappe jongeman moet zijn geweest[1]. Alle vrouwen die hem zagen werden zó overmand door verlangen, dat zij onbekwaam waren zichzelf onder controle te houden. Khema had er een handje van om achter de vrouwen van andere mannen aan te gaan. Hij pleegde overspel zonder enige wroeging. Op een nacht namen de mannen van de koning hem gevangen en brachten hem voor de koning. De koning dacht: "Ik voel schaamte voor de grote schatbewaarder." En zonder een woord tegen hem te zeggen, liet hij hem gaan. Maar omdat dat alles was, stopte Khema niet met zijn slechte praktijken. Een tweede en een derde keer namen de mannen van de koning hem gevangen en brachten hem voor de koning, maar telkens weer liet de koning hem gaan.

Toen de grote schatbewaarder (Anathapindika) hoorde wat er was gebeurd, ging hij met zijn neef naar de Boeddha, liet hem zijn verhaal vertellen en zei tegen de Boeddha: "Bhante, predik de Wet tot deze jongeman." Daarop wees de Boeddha hem op het verkeerde met betrekking tot het achterna lopen van vrouwen van andere mannen, door de boven genoemde verzen te reciteren.

Uitleg vertaling vers 309

paradarupasevi pamatto naro apuññalabham na nikamaseyyam tatiyam nindam catuttham nirayam cattari thanani apajjati

paradarupasevi: een man die naar de vrouw van een ander gaat; pamatto: onnadenkend of gedachteloos; naro: menselijk wezen; apuññalabham: verkrijging van zonde; na nikamaseyyam: geen comfortabele, voldoende slaap; tatiyam: ten derde; nindam: schaamte; catuttham: ten vierde; nirayam: wordt geboren in de hel; cattari thanani: tot deze vier vormen; apajjati: zal gaan

Uitleg vertaling vers 310

apuññalabho ca papika gati ca bhitassa bhitaya rati ca thokika raja ca garukam dandam paneti tasma naro paradaram na seve

apuññalabho ca: verkrijging van zonde; papika ca gati: lage staten verdient door zondaars (zullen zijn lot zijn); bhitassa: een bange man; bhitaya: en een bange vrouw; rati ca: omhelzen; thokika: is erg gering; raja ca: ook de koning; garukam dandam: velerlei straffen; paneti: zal opleggen; tasma: vanwege dit; naro: mannen; paradaram: een ander z'n vrouw; na seve: moet niet mee omgaan

Commentaar

Deze verzen van de Dhammapada zijn ontstaan met betrekking tot een misdaad van een opvallend iemand die de neef was van Anathapindika. Dit is een voorbeeld van het soort hulpverlening die de Boeddha verleende om mensen te helpen en te begeleiden in wereldse en spirituele zaken.

Eindnoten

[1] Zijn knap uiterlijk is wellicht zo geëvolueerd vanwege zijn wens om alle vrouwen verliefd op hem te laten worden.

Document info
RegID Dhp309-310
Bijgewerkt 24 december 2023 10:48:44
Auteur Peter van Loosbroek — Ananda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Dhammapada 309; 310