De brahmaan die de vader van de Boeddha was geweest

Soms herkennen we zomaar ineens mensen of dieren, plaatsen, toestanden of gebeurtenissen. Heel vaak kruisen essentiële en minder essentiële dingen uit vorige levens elkaar. Het is dan alsof er verschillende films, die samen onderdeel uitmaken van één hoofdfilm, over elkaar geplaatst zijn, en een paar fragmenten en thema's van het totale gebeuren elkaar kruisen. Dit is mogelijk doordat tijd slechts een creatie van de geest is en alle gebeurtenissen door 'hetzelfde' wezen worden ervaren.

Zulke geweldlozen bereiken het onsterfelijke

225. Zulke geweldloze wijzen, die het lichaam beheersen, komen tot de Onsterfelijke Staat, waar zij, eenmaal daar aangekomen, vrij zijn van lijden.

ahimsaka munayo niccam kayena samvuta te yanti accutam thanam yattha gantva na socare

Met voortdurende beteugeling van het lichaam en zonder kwaad te doen, gaan zij naar het van lijden verstoken, onsterfelijke Nibbana.

Zulke geweldloze wijzen, altijd beheerst in het lichaam, bereiken de plaats van het onsterfelijke, waar zij niet meer lijden.

Toen de Boeddha in het Anjana Bos, nabij Saketa, verbleef, sprak de Boeddha dit vers, dat verwijst naar een brahmaan die beweerde dat de Boeddha zijn zoon was.

Op een keer kwam de Boeddha vergezeld door een aantal monniken, de stad Saketa binnen voor de bedelronde. Op dat moment zag een oude brahmaan, die in Saketa woonde en de stad uitging, de Bezitter van de Tien Krachten die zojuist de stad binnenging. Hij knielde op de grond aan zijn voeten, hij greep hem stevig bij de enkels vast en sprak: "O zoon, is het niet de plicht van zonen om voor hun moeder en vader te zorgen wanneer zij oud geworden zijn? Waarom heb je ons al zo lang verhinderd je te zien? Dit is voor het eerst dat ik je weer zie. Kom met me mee en laat jezelf ook aan je moeder zien."

Na deze woorden nodigde hij de Boeddha uit in z'n huis. Toen de Meester samen met de orde van monniken het huis was binnengegaan, ging hij op een zetel zitten die voor hem in gereedheid was gebracht. Ook de vrouw van de brahmaan benaderde de Meester, knielde op de grond aan zijn voeten, en zei: "Lieve zoon, waar ben je al die tijd geweest? Hebben moeders en vaders niet het recht om goed verzorgd te worden als zij oud geworden zijn?" En ze gebood haar zonen en dochters hulde aan de Meester te betuigen, met de woorden: "Ga en breng hulde aan jullie broer."

Blij van hart, offerden de brahmaan en zijn vrouw voedsel aan de orde van monniken met de Boeddha aan het hoofd, en zij zeiden: "Bhante, gebruik al uw maaltijden voortaan hier." Maar de Meester antwoordde: "De Boeddha's nemen hun maaltijden nooit met regelmaat op dezelfde plaats." Toen zei de brahmaan: "Goed, bhante, wees dan zo goed om al diegenen die naar u toe komen en u uitnodigen om hun gast te zijn, naar ons toe te sturen."

In de tijd die daarna volgde, zond de Meester al diegenen die naar hem toekwamen om hem uit te nodigen, naar het huis van de brahmaan en zijn vrouw, met de woorden: "Ga het de brahmaan vertellen". Deze mensen gingen dan naar de brahmaan, en zeiden: "Wij willen de Meester voor morgen uitnodigen", en de brahmaan nam de volgende dag uit zijn eigen huis kruiken, gekookte rijst en curry's, en ging naar de plaats waar de Boeddha zat. Op die manier, gebruikte de Leraar, ook als hij ergens anders was uitgenodigd, altijd een maaltijd afkomstig uit het huis van de brahmaan. Beiden, de brahmaan en zijn vrouw, gaven regelmatig spijzen aan de Tathagata, luisterden naar de Dhamma, en na verloop van tijd verwierven zij de vruchten van het derde pad.

De monniken begonnen erover te discussiëren in de Hal van Waarheid: "Vrienden, de brahmaan weet heel goed dat Suddhodana de vader van de Tathagata is en dat Maha Maya zijn moeder is. Toch, hoewel hij dat zo goed weet, spreken beiden, de brahmaan én zijn vrouw, de Tathagata aan met 'onze zoon', en de Leraar stemt erin toe zo door hen aangesproken te worden. Welke verklaring zou hiervoor zijn?" De Meester hoorde het gesprek aan en zei: "Monniken, beiden, de brahmaan en zijn vrouw spreken hun eigen zoon aan als zij tegen me zeggen: 'onze zoon'." En toen hij dit had gezegd, gaf hij de volgende uitleg:

"Monniken, in lang vervlogen tijden was deze brahmaan in vijfhonderd[1] opeenvolgende geboorten mijn vader, in vijfhonderd mijn oom, en in vijfhonderd mijn grootvader. En in vijfhonderd opeenvolgende geboorten was zijn vrouw mijn moeder, mijn tante, en mijn grootmoeder. En zo ben ik opgevoed door deze brahmaan in vijftienhonderd geboorten, en in vijftienhonderd geboorten door zijn vrouw. De brahmaan en zijn vrouw waren in al deze bestaansvormen inderdaad de man en de vrouw, en ik het kind[2]." En toen hij aldus verklaard had dat hij al die geboorten hun kind was geweest, uitte de Boeddha het volgende vers:

"Als de geest tevreden rust,
en het hart vertrouwen stelt in een man,
kan iemand vertrouwen hebben in die man,
en hoewel het de eerste keer is dat men hem ziet,
ontstaat, door een vroeger samengaan of huidig voordeel,
die oude liefde opnieuw zoals een lotusbloem in het water ontstaat."

Tijdens die gehele periode van drie maanden — zo lang duurde het regenseizoen dat de Boeddha daar doorbracht — gebruikte hij alleen maaltijden die afkomstig waren van dat gezin, en aan het einde van die drie maanden verwierven de brahmaan en zijn vrouw Arahatschap, de verlichte staat. Kort daarna stierven zij. De mensen betuigden diep respect aan hun lichamen, plaatsten beide lichamen op een lijkwagen en droegen deze de stad uit. De Meester, omringd door een groot gevolg van vijfhonderd monniken, vergezelde de lichamen naar de begraafplaats.

Toen men het bericht hoorde: "Zij waren de moeder en vader van de Boeddha", liep een grote menigte de stad uit. De Meester trad een hal naast de begraafplaats binnen en verbleef daar een tijdje. De mensen betuigden hulde aan de Meester en zeiden tegen hem: "Bhante, heb geen verdriet omdat uw moeder en vader dood zijn", en zij voerden een zachtmoedig gesprek met hem om hem te troosten. In plaats van tegen hen te zeggen: "Spreek zo niet", doorzag de Meester de gedachten van het gezelschap en predikte hij de Dhamma, toegespitst op die speciale gelegenheid, en reciteerde hij de Jara Sutta (Snp4-06 — Jara Sutta — Ouderdom).

De monniken, die niet wisten dat de brahmaan en zijn vrouw Nibbana bereikt hadden, vroegen de Meester: "Bhante, wat zal hun toekomstige staat zijn?" De Boeddha antwoordde hen: "Monniken, bij arahats, zoals bij hen het geval is, is er geen toekomstige staat. Mensen zoals zij hebben het Eeuwige bereikt, het Onsterfelijke, Grote Nibbana. En toen uitte hij het vers waar dit verhaal mee begon.

Uitleg vertaling vers 225

ye munayo ahimsaka niccam kayena samvuta te yattha gantva na socare accutam thanam yanti

ye munayo: die wijzen; ahimsaka: (zijn) geweldloos; niccam: constant; kayena samvuta: beheerst in het lichaam; te: zij; yattha: naar een plaats; gantva: gegaan; na socare: lijden niet; accutam thanam: die onsterfelijke plaats; yanti: bereiken

Commentaar

accutam thanam: Zie Nibbana.

Zie ook

Eindnoten

[1] Vijfhonderd betekent 'veel'.

[2] Zie ook J068.

Document info
RegID Dhp225
Bijgewerkt 13 december 2020 11:55:43
Auteur Peter van Loosbroek — Ananda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Dhammapada 225