De eerwaarde Maha Kappina

Wie de Dhamma goed beoefend en tot inzicht komt, ervaart continu een geluk waarmee niets in de wereld vergeleken kan worden.

Gelukkig leven met de Dhamma

079. Gelukkig is hij die de Dhamma indrinkt, met een hart dat zuiver en rustig is. Zo'n wijze verheugt zich steeds in de Dhamma welke door de Edelen van geest verklaard is.

dhammapiti sukham seti vippasannena cetasa ariyappavedite dhamme sada ramati pandito

Een Dhamma-liefhebber verblijft in een vredige en verkwikkende sfeer en geniet van het edele onderwijs.

Iemand die vreugde vindt in 'De Leer' leeft gelukkig en met een zuivere geest. Van de ervaring van de 'Edelen' (ariya) wordt altijd door de wijzen genoten.

Toen de Boeddha in het Jetavana klooster verbleef, sprak hij dit vers met verwijzing naar de eerwaarde Maha Kappina.

Maha Kappina was de koning van Kukkutavati. Zijn vrouw was koningin Anoja; hij had ook duizend ministers die hem bijstonden om het land te regeren. Op een dag verbleef de koning in het park in het gezelschap van zijn ministers. Daar ontmoetten zij enige kooplieden uit Savatthi. Toen de koning van deze kooplieden hoorde over het Drievoudig Juweel, vertrok hij onmiddellijk met zijn ministers naar Savatthi.

Op die dag, toen de Boeddha de wereld inspecteerde met zijn bovennatuurlijke kracht, zag hij in zijn gezichtsveld Maha Kappina en zijn ministers naar Savatthi komen[1]. Ook wist hij dat zij klaar waren voor Arahatschap. De Boeddha ging naar een plaats die honderdtwintig yojana's van Savatthi vandaan lag om hen te ontmoeten. Daar, op de bank van de rivier de Candabhaga, wachtte hij hen onder een banyanboom op. Koning Maha Kappina en zijn ministers naderden de plaats waar de Boeddha op hen wachtte. Toen zij de Boeddha zagen met de stralen in zes kleuren die van zijn lichaam schenen, benaderden zij hem en betuigden hem hulde. Toen hield de Boeddha een toespraak tot hen. Na het luisteren naar de toespraak verwierven de koning en zijn ministers de vruchten van sotapanna, en zij vroegen de Boeddha hen toestemming te geven om zich bij de Sangha aan te sluiten. Toen de Boeddha op hun verleden terugkeek en zag dat zij in een eerder bestaan in gele pijen heilzame daden hadden verricht, zei hij tegen hen: "Ehi bhikkhu" (Kom, monnik), en zo werden zij allemaal monniken.

Ondertussen hoorde koningin Anoja over het vertrek van de koning naar Savatthi, en zij liet de vrouwen van de duizend ministers bij zich roepen. Samen met hen volgde zij het spoor van de koning. Ook zij kwamen op de plaats waar de Boeddha was, en toen zij hem zagen met de kring van zes kleuren om zijn lichaam heen, betuigden zij hem hulde. Al die tijd had de Boeddha door gebruik te maken van zijn bovennatuurlijke kracht, de koning en zijn ministers onzichtbaar gemaakt. Daarom vroeg de koningin waar de koning en zijn ministers waren. De Boeddha vertelde de koningin en haar gezelschap even te wachten, en vertelde hen dat zij de koning en zijn ministers spoedig zouden zien.

Toen hield de Boeddha een andere toespraak en op het eind daarvan verwierven de koning en zijn ministers Arahatschap en de koningin en de vrouwen van de ministers verwierven sotapanna. Toen dat gebeurde, zagen de koningin en haar gezelschap de pas ingetreden monniken en herkenden hen als hun vroegere echtgenoten. De dames vroegen ook toestemming aan de Boeddha om zich bij de Sangha aan te sluiten en zodoende werden zij naar Savatthi gestuurd. Daar voegden zij zich bij de Sangha en spoedig bereikten ook zij arahatschap. De Boeddha keerde terug naar het Jetavana klooster, vergezeld door duizend monniken.

In het Jetavana klooster bleek de eerwaarde Maha Kappina, als hij overdag of 's nachts rustte, vaak uit te roepen: "Aho Sukham!" (Oh, wat een geluk!). De monniken hoorden hem dat zoveel malen per dag zeggen, dat zij het aan de Boeddha vertelden. De Boeddha antwoordde hen: "Mijn zoon Kappina heeft de smaak van de Dhamma geproefd en leeft nu met een zuivere geest. Het is uit verrukking dat hij deze woorden uitspreekt, die verwijzen naar Nibbana." En toen uitte hij het vers waar dit verhaal mee begon.

Uitleg vertaling vers 79

dhammapiti vippasannena cetasa sukham seti pandito ariyappavedite dhamme sada ramati

dhammapiti: zij die werkelijk vreugde vinden in de Leer; vippasannena cetasa: met zuiverheid van geest; sukham seti: leven gelukkig; pandito: de wijze persoon; ariyappavedite: ervarende door de Edelen; dhamme: in de realiteit; sada ramati: vinden altijd vreugde

Commentaar

dhammapiti sukham seti: Hij die de essentie van de Dhamma indrinkt leeft gelukkig. Wat hiermee bedoeld wordt, is dat zij die de Leer van de Boeddha volgen, niet alleen in theoretische maar ook in praktische zin, gelukkig zullen leven. De uitdrukking piti impliceert 'drinken'. Maar hier betekent het drinken: 'iemands leven geheel laten vervullen door de Leer'.

ariya: Edele. Letterlijk: 'iemand die ver verwijderd is van hartstochten'. Oorspronkelijk duidde men met deze term een ras aan, maar in het boeddhisme duidt het woord op edelheid van karakter, in de lijn van de Boeddha's en de Arahats.

Eindnoten

[1] Zie Dhp227-230, paragraaf De laatste wake, voor een gedetailleerde beschrijving over hoe de Boeddha zijn dag begon.

Document info
RegID Dhp079
Bijgewerkt 24 december 2023 10:15:12
Auteur Peter van Loosbroek — Ananda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Dhammapada 79