De grote toespraak over de vier fundamenten van indachtigheid
Maha Satipatthana Sutta
De satipatthana training, ook wel 'mindfulness' genoemd, is de kern van de boeddhistische Inzicht meditatie vormen en daarmee de belangrijkste binnen het gehele boeddhistische systeem. Dit betekent niet dat alleen de satipatthana training volstaat in het bereiken van het doel hetgeen Nibbana is. De reden is eenvoudigweg omdat de volledige ontwikkeling van het Edel Achtvoudige Pad (ariya atthangika magga) nodig is voor de bevrijding van lijden. Van dit Pad vertegenwoordigt de satipatthana training slechts een deel, namelijk de 7e factor: juiste indachtigheid. Het is niet mogelijk om het eindresultaat te bereiken zonder de overige factoren van het Pad te ontwikkelen.
De satipatthana training — de fundamenten van indachtigheid — bestaat uit de volgende 4 hoofdgroepen: 1) Indachtigheid van het lichaam; 2) Indachtigheid van gevoelens; 3) Indachtigheid van de geest; 4) Indachtigheid van mentale objecten. Voor een uitgebreide uitleg, zie Satipatthana — De meditatie van indachtigheid van de sectie Inzicht meditatie.
De Boeddha zelf noemt het 'De enige weg' om bevrijding van lijden te realiseren. Aan het einde van zijn toespraak garandeert hij persoonlijk het succes van deze inzicht meditatie.
Inhoudsopgave
Indachtigheid van het lichaam — Kayanupassana
Indachtigheid omtrent de ademhaling — Anapana Sati
De vier posities van het lichaam — Iriyapatha
De vier soorten van helder begrip — Catusampajañña
Het beschouwen van de walgelijkheden van het lichaam — Patikkulamanasikara
De gelijkenis van de zak met ingrediënten
De beschouwing van de materiële elementen — Dhatumanasikara
De gelijkenis van de geslachte koe
Beschouwingen van de negen soorten lichamen — Navasivathikapabba
Contemplatie op de begraafplaats 1
Contemplatie op de begraafplaats 2
Contemplatie op de begraafplaats 3
Contemplatie op de begraafplaats 4
Contemplatie op de begraafplaats 5
Contemplatie op de begraafplaats 6
Contemplatie op de begraafplaats 7
Contemplatie op de begraafplaats 8
Contemplatie op de begraafplaats 9
Indachtigheid van gevoelens — Vedananupassana
Indachtigheid van de geest — Cittanupassana
Indachtigheid van mentale objecten — Dhammanupassana
De vijf hindernissen — Pañca nivarana
De vijf aggregaten van hechten — Pañca upadana kkhandha
De zes interne en de zes externe zintuigbases — Salayatana
Het lichaam en tastbare dingen
De zeven factoren van verlichting — Satta sambojjhanga
Verlichtingsfactor indachtigheid
Verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's
Verlichtingsfactor concentratie
Verlichtingsfactor gelijkmoedigheid
De vier Edele Waarheden — Cattari Ariya Sacca
Het pad dat leidt naar de opheffing van lijden
De enige weg
1. Aldus heb ik gehoord (evam me sutam). Eens verbleef de Gezegende bij de Kuru's, in Kammasadhamma, een marktstad van het Kuru volk. Toen sprak de Gezegende de monniken als volgt toe: "Monniken", en zij antwoordden: "Bhante." En de Gezegende sprak als volgt:
"Dit is de enige weg (ekayana), monniken, voor de zuivering van wezens, voor het overwinnen van verdriet en weeklagen, voor de vernietiging van lijden en smart, om het juiste pad[1] te bereiken, voor de verwezenlijking van Nibbana, namelijk, de vier fundamenten van indachtigheid (satipatthana)."
"Welke zijn deze vier?"
- "Hierin (idha), monniken, beschouwt een monnik[2] het lichaam als een lichaam (kayanupassana)[3]. Hij doet dat ijverig (atapi), met helder begrip (sampajañña) en indachtig (satima), terwijl hij (tijdelijk)[4] begeerte (abhijjha) en smart (domanassa) in deze wereld (loke) (van het lichaam) opgeeft."
- "Hij beschouwt gevoelens als gevoelens (vedananupassana). Hij doet dat ijverig, met helder begrip (sampajañña) en aandachtig (sati), terwijl hij (tijdelijk) begeerte en smart in deze wereld (van gevoelens) opgeeft."
- "Hij beschouwt bewustzijn als bewustzijn (cittanupassana). Hij doet dat ijverig, met helder begrip (sampajañña) en aandachtig (sati), terwijl hij (tijdelijk) begeerte en smart in deze wereld (van het bewustzijn) opgeeft."
- "Hij beschouwt mentale objecten als mentale objecten (dhammanupassana). Hij doet dat ijverig, met helder begrip (sampajañña) en aandachtig (sati), terwijl hij (tijdelijk) begeerte en smart in deze wereld (van mentale objecten) opgeeft."
Indachtigheid van het lichaam — Kayanupassana
Indachtigheid omtrent de ademhaling — Anapana Sati
2. "En hoe, monniken, beschouwt een monnik het lichaam als een lichaam?"
"Hierin (idha), monniken, zit een monnik neer[5] die naar het woud is gegaan, naar de voet van een boom, of naar een lege ruimte, buigt zijn benen kruiselings[6] in zijn schoot, houdt zijn lichaam rechtop en wekt indachtigheid op recht voor hem."
"Indachtig (sato) ademt hij in, en indachtig ademt hij uit. Wanneer hij lang inademt[7], dan weet[8] hij: 'Ik adem lang in'; wanneer hij lang uitademt, dan weet hij: 'Ik adem lang uit'; wanneer hij kort inademt, dan weet hij: 'Ik adem kort in'; wanneer hij kort uitademt, dan weet hij: 'Ik adem kort uit.' — Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal inademen en het hele (adem)lichaam (sabbakayapatisamvedi) ervaren'. Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal uitademen en het hele (adem)lichaam ervaren'. Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal inademen en de activiteit van de formatie van het (adem)lichaam kalmeren (passambhayam kayasamkharam)'. Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal uitademen en de activiteit van het (adem)lichaam kalmeren.'"
"Net zoals een handige acrobaat of de leerling van de acrobaat, wanneer hij een lange bocht maakt, weet: 'Ik maak een lange bocht'; of als hij een korte bocht maakt, 'Ik maak een korte bocht', net zo, monniken, weet een monnik, wanneer hij lang inademt: 'Ik adem lang in'; wanneer hij lang uitademt, dan weet hij: 'Ik adem lang uit'; wanneer hij kort inademt, dan weet hij: 'Ik adem kort in'; wanneer hij kort uitademt, dan weet hij: 'Ik adem kort uit.' Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal inademen en het hele (adem)lichaam ervaren.' Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal uitademen en het hele (adem)lichaam ervaren.' Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal inademen en de activiteit van de formatie van het (adem)lichaam kalmeren.' Zo traint hij zichzelf: 'Ik zal uitademen en de activiteit van de formatie van het (adem)lichaam kalmeren.'"
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam[9]. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam[10]."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam[11]', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, beschouwt een monnik het lichaam als een lichaam[12]."
De vier posities van het lichaam — Iriyapatha
3. "En verder, monniken, wanneer hij loopt, weet[13] een monnik: 'Ik loop'; wanneer hij staat, weet hij: 'Ik sta'; wanneer hij zit, weet hij: 'Ik zit'; wanneer hij ligt, weet hij: 'Ik lig'; of hij begrijpt dienovereenkomstig, hoe zijn lichaam is gepositioneerd."
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
De vier soorten van helder begrip — Catusampajañña
4. "En verder, monniken, is een monnik, in het naar voren gaan en in het naar achteren gaan, een persoon die helder begrip (sampajañña) beoefent; in het recht vooruit kijken en in het naar de andere richtingen kijken, een persoon die helder begrip beoefent; in het buigen en het strekken, een persoon die helder begrip beoefent; in het dragen van het bovengewaad, de andere twee gewaden en de bedelnap, een persoon die helder begrip beoefent; in het aanschouwen van wat gegeten, gedronken, gekauwd, en genoten wordt, een persoon die helder begrip beoefent; als hij zijn ontlasting doet en urineert, een persoon die helder begrip beoefent; in lopen, in staan, in zitten, in slapen, in ontwaken, in spreken en in zwijgen, een persoon die helder begrip beoefent."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Het beschouwen van de walgelijkheden van het lichaam — Patikkulamanasikara
5. "En verder, monniken, beschouwt een monnik dit lichaam dat slechts gehuld is in een huid en vol met veel onreinheden is vanaf de voetzolen naar boven, en vanaf het haar op het hoofd naar beneden, en denkt hij: 'Er is in en aan dit lichaam haar van het hoofd, haar van het lichaam, nagels, tanden, huid, vlees, zenuwen, botten, merg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darmen, dunne darmen, de inhoud van de maag, ontlasting, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, snot, gewrichtssmeer, en urine[14].'"
"Juist zoals, monniken, er een zak zou zijn met twee openingen, gevuld met graan van verschillende soorten, namelijk: heuvelrijst, rijst van het laagland, bonen, tuinbonen, sesamzaad, gepelde rijst[15]; en een man met ogen die goed zien, zou, nadat hij de zak losgemaakt heeft, denken: 'Dit is heuvelrijst; dit is rijst van het laagland; dit zijn bonen; dit zijn tuinbonen; dit is sesamzaad; dit is gepelde rijst.' Op dezelfde manier, monniken, beschouwt een monnik dit lichaam dat slechts gehuld is in een huid en vol met veel onreinheden is vanaf de voetzolen naar boven, en vanaf het haar op het hoofd naar beneden, en denkt hij: 'Er is in en aan dit lichaam haar van het hoofd, haar van het lichaam, nagels, tanden, huid, vlees, zenuwen, botten, merg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darmen, dunne darmen, de inhoud van de maag, ontlasting, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, snot, gewrichtssmeer, en urine.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
De beschouwing van de materiële elementen — Dhatumanasikara
6. "En verder, monniken, beschouwt een monnik in dit lichaam overeenkomstig het beweegt of gerangschikt is, de elementen van materie, en denkt: 'Er zijn in dit lichaam het element aarde (pathavi), het element water (apo), het element vuur (tejo), en het element lucht (vayo)[16].'"
"Monniken, op wat voor een manier ook een handige koeienslachter of de leerling van een koeienslachter een koe heeft geslacht en in porties heeft verdeeld, en bij een kruising van vier wegen moet gaan zitten (om het vlees te kunnen verkopen)[17]; op diezelfde manier beschouwt een monnik in dit lichaam overeenkomstig hoe het gepositioneerd of gerangschikt is, de elementen van materie, al denkende: 'Er is in dit lichaam het element aarde, het element water, het element vuur, en het element lucht.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Beschouwingen van de negen soorten lichamen — Navasivathikapabba
Contemplatie op de begraafplaats 1
7. "En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat één, twee, drie dagen dood is; gezwollen, blauw, vol met etter is en op de begraafplaats geworpen is, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 2
8. "En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is, terwijl het wordt gegeten door kraaien, haviken, gieren, honden, jakhalzen of door verschillende soorten van wormen, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 3
9. "En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en tot een skelet met wat vlees en bloed gereduceerd is en door pezen bij elkaar gehouden wordt, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 4
"En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en tot een met bloed besmeurd skelet zonder vlees gereduceerd is, maar nog door banden bij elkaar gehouden wordt, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 5
"En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en tot een skelet gereduceerd is dat met pezen bij elkaar gehouden wordt, maar zonder vlees en niet met bloed besmeurd is, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 6
"En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en gereduceerd is tot een stel van elkaar af liggende botten, verspreid liggend in alle richtingen — een bot van een hand, een bot van een voet, een scheenbeen, een dijbeen, het bekken, de ruggengraat en de schedel, elk op een andere plaats — denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 7
10. "En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en gereduceerd is tot botten, wit als een schelp, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 8
"En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en gereduceerd is tot botten die al langer dan een jaar bij elkaar op een hoopje liggen, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Contemplatie op de begraafplaats 9
"En verder, monniken, als een monnik, in welke hoedanigheid dan ook, een lichaam ziet dat op de begraafplaats geworpen is en gereduceerd is tot vergane botten en stof geworden is, denkt hij over zijn eigen lichaam aldus: 'Waarlijk, dit lichaam van mij is van dezelfde aard als dat lichaam, het zal hetzelfde ondergaan als dat lichaam en het zal daar niet aan ontkomen.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts een lichaam', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam."
Indachtigheid van gevoelens — Vedananupassana
11. "En hoe, monniken, beschouwt een monnik gevoelens als gevoelens?"
"Hierin (idha), monniken, weet een monnik, wanneer hij een aangenaam gevoel ervaart: 'Dit is een aangenaam gevoel'; wanneer hij een onaangenaam gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een onaangenaam gevoel'; wanneer hij een noch aangenaam noch onaangenaam gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een noch aangenaam noch onaangenaam gevoel'; wanneer hij een aangenaam werelds gevoel (samisa) ervaart, weet hij: 'Dit is een aangenaam werelds gevoel'; wanneer hij een aangenaam spiritueel (niet-werelds) (niramisa) gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een aangenaam spiritueel gevoel'; wanneer hij een onaangenaam werelds gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een onaangenaam werelds gevoel'; wanneer hij een onaangenaam spiritueel gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een onaangenaam spiritueel gevoel'; wanneer hij een noch aangenaam noch onaangenaam werelds gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een noch aangenaam noch onaangenaam werelds gevoel'; wanneer hij een noch aangenaam noch onaangenaam spiritueel gevoel ervaart, weet hij: 'Dit is een noch aangenaam noch onaangenaam spiritueel gevoel[18].'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern gevoelens als gevoelens, of hij beschouwt extern gevoelens als gevoelens, of hij beschouwt zowel intern als extern gevoelens als gevoelens. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent gevoelens; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent gevoelens; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent gevoelens[19]."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts gevoelens', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van gevoelens."
Indachtigheid van de geest — Cittanupassana
12. "En hoe, monniken, beschouwt een monnik de geest als de geest[20]?"
"Hierin (idha), monniken, kent een monnik de geest met hartstocht (raga) als de geest met hartstocht; de geest zonder hartstocht als de geest zonder hartstocht; de geest met haat (dosa) als de geest met haat; de geest zonder haat, als de geest zonder haat; de geest met begoocheling (moha) als de geest met begoocheling; de geest zonder begoocheling als de geest zonder begoocheling; de vernauwde geest (sankhitta citta)[21] als de vernauwde geest; de afgeleide geest (vikkhitta citta) als de afgeleide geest; de ontwikkelde staat van de geest (mahaggata citta) als de ontwikkelde staat van de geest; de onontwikkelde staat van de geest (amahaggata citta of kamavacara citta) als de onontwikkelde staat van de geest; de overtrefbare geest (sauttara citta) als de overtrefbare geest; de onovertrefbare geest (anuttara citta) als de onovertrefbare geest; de geconcentreerde geest (samahita citta) als de geconcentreerde geest; de ongeconcentreerde geest (asamahita) als de ongeconcentreerde geest; de bevrijde geest (vimutta citta) als de bevrijde geest[22]; de niet bevrijde geest (avimutta citta) als de niet bevrijde geest."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern de geest als de geest, of hij beschouwt extern de geest als de geest, of hij beschouwt zowel intern als extern de geest als de geest. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent de geest; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent de geest; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent de geest[23]."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er is slechts bewustzijn', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van de geest."
Indachtigheid van mentale objecten — Dhammanupassana
13. "En hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten[24]?"
De vijf hindernissen — Pañca nivarana
"Hierin, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vijf hindernissen (pañca nivarana)."
"Hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vijf hindernissen?"
Zintuiglijk verlangen
"Hierin (idha), monniken, weet een monnik wanneer zintuiglijk verlangen (kamacchanda) in hem aanwezig is: 'Er is zintuiglijk verlangen in mij', of als zintuiglijk verlangen in hem afwezig is, dan weet hij: 'Er is geen zintuiglijk verlangen in mij.' Hij begrijpt hoe het opkomen van zintuiglijk verlangen dat nog niet is ontstaan tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van reeds opgekomen zintuiglijk verlangen tot stand komt; en hij begrijpt hoe het opgegeven zintuiglijk verlangen in de toekomst niet meer tot stand zal komen[25]."
Kwade wil
"Wanneer kwade wil (vyapada) in hem aanwezig is, dan weet hij: 'Er is kwade wil in mij', of als kwade wil in hem afwezig is, dan weet hij: 'Er is geen kwade wil in mij.' Hij begrijpt hoe het opkomen van kwade wil dat nog niet is ontstaan tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van reeds opgekomen kwade wil tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven kwade wil in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Luiheid en traagheid
"Wanneer luiheid en traagheid (thina middha) in hem aanwezig zijn, dan weet hij: 'Luiheid en traagheid zijn in mij aanwezig', of als luiheid en traagheid in hem afwezig zijn, weet hij: 'Luiheid en traagheid zijn niet in mij.' Hij begrijpt hoe het opkomen van luiheid en traagheid die nog niet is ontstaan tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van reeds opgekomen luiheid en traagheid tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven luiheid en traagheid in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Rusteloosheid en bezorgdheid
"Wanneer rusteloosheid en bezorgdheid (uddhacca kukkucca) in hem aanwezig zijn, dan weet hij: 'Rusteloosheid en bezorgdheid zijn in mij aanwezig', of als rusteloosheid en bezorgdheid in hem afwezig zijn, dan weet hij: 'Rusteloosheid en bezorgdheid zijn niet in mij.' Hij begrijpt hoe het opkomen van rusteloosheid en bezorgdheid die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van opgekomen rusteloosheid en bezorgdheid tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven rusteloosheid en bezorgdheid in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Twijfel
"Wanneer twijfel (vicikiccha) in hem aanwezig is, weet hij: 'Er is twijfel in mij', of als twijfel in hem afwezig is, weet hij: 'Er is geen twijfel in mij.' Hij begrijpt hoe het opkomen van twijfel die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van opgekomen twijfel tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven twijfel in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt extern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt zowel intern als extern mentale objecten als mentale objecten. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent mentale objecten; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent mentale objecten; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent mentale objecten."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts mentale objecten', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van mentale objecten, te weten de vijf hindernissen."
De vijf aggregaten van hechten — Pañca upadana kkhandha
14. "En verder, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vijf aggregaten van hechten (pañca upadana kkhandha)."
"Hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vijf aggregaten van hechten?"
"Hierin, monniken, weet een monnik:
Materiële vorm
'Aldus is materiële vorm (rupa); aldus is het ontstaan van materiële vorm; en aldus is het verdwijnen van materiële vorm.'
Gevoelens
'Aldus zijn gevoelens (vedana); aldus is het ontstaan van gevoelens; en aldus is het verdwijnen van gevoelens.'
Waarneming
'Aldus is waarneming (sañña); aldus is het ontstaan van waarneming; en aldus is het verdwijnen van waarneming.'
Mentale formaties
'Aldus zijn mentale formaties (sankhara); aldus is het ontstaan van mentale formaties; en aldus is het verdwijnen van mentale formaties.'
Bewustzijn
'Aldus is bewustzijn (viññana); aldus is het ontstaan van bewustzijn; en aldus is het verdwijnen van bewustzijn.'"
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt extern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt zowel intern als extern mentale objecten als mentale objecten. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent mentale objecten; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent mentale objecten; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent mentale objecten."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts mentale objecten', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van mentale objecten, te weten de vijf aggregaten van hechten."
De zes interne en de zes externe zintuigbases — Salayatana
15. "En verder, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de zes interne zintuigbases (adhyatma ayatana) en de zes externe zintuigbases (bahir ayatana)[26]."
"Hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de zes interne en de zes externe zintuigbases?"
Het oog en materiële vormen
"Hierin (idha), monniken, begrijpt een monnik het oog en materiële vormen en de band die afhankelijk van beide (het oog en vormen) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Het oor en het geluid
"Hij begrijpt het oor en geluiden en de band die afhankelijk van beide (het oor en het geluid) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
De neus en de geur
"Hij begrijpt de neus en geuren en de band die afhankelijk van beide (de neus en geuren) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
De tong en de smaak
"Hij begrijpt de tong en smaken en de band die afhankelijk van beide (de tong en smaken) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Het lichaam en tastbare dingen
"Hij begrijpt het lichaam en tastbare dingen en de band die afhankelijk van beide (het lichaam en tastbare dingen) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
De geest en mentale objecten
"Hij begrijpt de geest en mentale objecten en de band die afhankelijk van beide (de geest en mentale objecten) ontstaat. Hij begrijpt hoe het opkomen van de band die nog niet ontstaan is tot stand komt; hij begrijpt hoe het opgeven van de reeds opgekomen band tot stand komt; en hij begrijpt hoe de opgegeven band in de toekomst niet meer tot stand zal komen."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt extern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt zowel intern als extern mentale objecten als mentale objecten. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent mentale objecten; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent mentale objecten; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent mentale objecten."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts mentale objecten', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van mentale objecten, te weten de zes interne en de zes externe zintuigbases."
De zeven factoren van verlichting — Satta sambojjhanga
16. "En verder, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de zeven factoren van verlichting."
"Hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de zeven factoren van verlichting?"
Verlichtingsfactor indachtigheid
"Hierin (idha), monniken, wanneer de verlichtingsfactor indachtigheid (sati sambojjhanga) aanwezig is, weet een monnik: 'De verlichtingsfactor indachtigheid is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor indachtigheid afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor indachtigheid is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor indachtigheid die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor indachtigheid tot stand zal komen[27]."
Verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's
"Wanneer de verlichtingsfactor onderzoek naar staten (dhamma vicaya sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor onderzoek naar dhamma's tot stand zal komen."
Verlichtingsfactor energie
"Wanneer de verlichtingsfactor energie (viriya sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor energie is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor energie afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor energie is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor energie die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor energie tot stand zal komen."
Verlichtingsfactor vreugde
"Wanneer de verlichtingsfactor vreugde (piti sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor vreugde is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor vreugde afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor vreugde is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor vreugde die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor vreugde tot stand zal komen."
Verlichtingsfactor kalmte
"Wanneer de verlichtingsfactor kalmte (passaddhi sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor kalmte is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor kalmte afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor kalmte is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor kalmte die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor kalmte tot stand zal komen."
Verlichtingsfactor concentratie
"Wanneer de verlichtingsfactor concentratie (samadhi sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor concentratie is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor concentratie afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor concentratie is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor concentratie die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor concentratie tot stand zal komen."
Verlichtingsfactor gelijkmoedigheid
"Wanneer de verlichtingsfactor gelijkmoedigheid (upekkha sambojjhanga) aanwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor gelijkmoedigheid is in mij'; of wanneer de verlichtingsfactor gelijkmoedigheid afwezig is, weet hij: 'De verlichtingsfactor gelijkmoedigheid is niet in mij'; en hij begrijpt hoe het ontstaan van de verlichtingsfactor gelijkmoedigheid die nog niet ontstaan is tot stand komt; en hoe de voltooiing door het ontwikkelen van de reeds opgekomen verlichtingsfactor gelijkmoedigheid tot stand zal komen."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt extern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt zowel intern als extern mentale objecten als mentale objecten. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent mentale objecten; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent mentale objecten; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent mentale objecten."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts mentale objecten', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van mentale objecten, te weten de zeven factoren van verlichting."
De vier Edele Waarheden — Cattari Ariya Sacca
17. "En verder, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vier Edele Waarheden (cattari ariya sacca)."
"Hoe, monniken, beschouwt een monnik mentale objecten als mentale objecten, te weten de vier Edele Waarheden?"
"Hierin (idha), monniken, begrijpt een monnik overeenkomstig de realiteit: 1. 'Dit is lijden' (dukkha); en hij begrijpt overeenkomstig de realiteit: 2. 'Dit is de oorzaak van lijden' (samudaya); en hij begrijpt overeenkomstig de realiteit: 3. 'Dit is de opheffing van lijden' (nirodha); en hij begrijpt overeenkomstig de realiteit: 4. 'Dit is het pad dat leidt tot opheffing van lijden' (magga)[28]."
Het bestaan van lijden
18. "En wat (katama), monniken, is de edele waarheid van lijden (dukkha)? Geboorte (jati) is lijden, ouderdom (jara) is lijden (ziekte (vyadhi)[29] is lijden), dood (marana) is lijden, verdriet (soka) en weeklagen (parideva), pijn (dukkha), smart (domanassa) en wanhoop (upayasa) zijn lijden; verenigd zijn met (sampayoga) iets dat men niet lief heeft (appiyehi), is lijden, gescheiden zijn (vippayoga) van iets dat men lief heeft (piyehi), is lijden, niet krijgen wat men verlangt is lijden (yampiccham nalabhati tam pi dukkam) — kortom (sankhittena), de vijf groepen van hechten (pañca upadana kkhandha), zijn lijden."
"En wat, monniken, is geboorte? Het is de geboorte van wezens (satta) die tot welke klasse van wezens (satta nikaya) dan ook behoren, hun geboren worden (sañjati), hun ontstaan (nibbatti), hun conceptie (okkanti), hun in het bestaan komen (abhinibbatti), de manifestatie (patubhava) van de aggregaten (khandhanam), hun verwerving (patilabha) van de zintuigbases (ayatanam) — dit heet geboorte."
"En wat, monniken, is ouderdom? Het is de veroudering van wezens die tot welke klasse van wezens dan ook behoren, zij worden zwak, afgeleefd, grijs en gerimpeld; het verzwakken van hun vitale kracht, het uitgeput raken van hun zintuiglijke vermogens — dit heet ouderdom."
"En wat, monniken, is dood? Het is het vertrekken en het wegsterven van wezens die tot welke klasse van wezens dan ook behoren, hun vernietiging, verdwijning, dood, de beëindiging van hun levensperiode, het uit elkaar vallen van de aggregaten, het afwerpen van het lichaam — dit heet dood."
"En wat, monniken, is verdriet? Het is het verdriet dat ontstaat door enigerlei verlies of ongeluk dat men ontmoet, het verdrietige, de verdrietige staat van de geest, het innerlijke verdriet, innerlijke ellende — dit heet verdriet."
"En wat, monniken, is weeklagen? Over welk verlies of ongeluk dan ook dat men ontmoet, is er jammeren en weeklagen, gejammer en geweeklaag, de staat van jammeren en weeklagen — dit heet weeklagen."
"En wat, monniken, is pijn? Het is de lichamelijke pijn en het lichamelijk onaangename, het pijnlijke en onaangename gevoel dat voortkomt uit lichamelijk contact — dit heet pijn."
"En wat, monniken, is smart? Het is de mentale pijn en de mentale onaangenaamheid, het pijnlijke en onaangename gevoel dat voortkomt uit mentaal contact — dit heet smart."
"En wat, monniken, is wanhoop? Het is de droefheid en wanhoop die ontstaan door een verlies of ongeluk dat men ontmoet, de staat van droefheid en radeloosheid — dit heet wanhoop."
"En wat (katama), monniken, is het lijden van het verenigd zijn met (sampayoga) iets dat men niet lief heeft (appiyehi)? Hier (idha), wat betreft vormen (rupa), geluiden (sadda), smaken (rasa), geuren (gandha), lichamelijke tastbare verschijnselen (photthabba) en mentale verschijnselen (dhamma) die onaantrekkelijk (anittha), onplezierig (akanta), onbehaaglijk (amanapa) zijn, of, waar en wanneer men dan ook merkt dat er mensen zijn die iemands tegenspoed (anattha) wensen, iemand schade (ahita) toewensen, iemand moeilijkheden (aphasuka) toewensen of wensen dat iemand niet veilig is voor gehechtheid (ayogakkhemakama). Als men met hen omgaat, hen ontmoet, met hen in contact komt of met hen wordt geassocieerd — dit, monniken, wordt het lijden genoemd van het verenigd zijn met wat men niet lief heeft."
"En wat (katama), monniken, is het lijden van het gescheiden zijn van (vippayoga) iets dat men lief heeft (piyehi)? Hier (idha), wat betreft vormen (rupa), geluiden (sadda), smaken (rasa), geuren (gandha), lichamelijke tastbare verschijnselen (photthabba) en mentale verschijnselen (dhamma) die aantrekkelijk (ittha), plezierig (kanta), behaaglijk (manapa) zijn, of, waar en wanneer men dan ook merkt dat er mensen zijn die iemands voorspoed (attha) wensen, iemand voordeel (hita) toewensen, iemand gemak (phasuka) toewensen of wensen dat iemand veilig is voor gehechtheid (yogakkhemakama) zoals moeder (mata) en vader (pita), zoals broer (bhata) en zus (bhagini), zoals vrienden (mitta) en collega's (amacca) of familieleden (ñatisalohita) (dat horen te doen). Als men niet met hen omgaat, hen niet ontmoet, niet met hen in contact komt of niet met hen wordt geassocieerd — dit, monniken, wordt het lijden genoemd van het gescheiden zijn van wat men lief heeft."
"En wat, monniken, is het lijden van 'niet krijgen wat men verlangt'? In wezens die de eigenschap van geboorte (jati dhammam) in zich hebben, ontstaat (uppajjati) aldus de wens (iccha): 'Dat er zeker (vata) geen eigenschap van geboorte (jati dhamma) voor ons zal zijn! O (aho), dat ons zeker geen geboorte (jati) te wachten zal staan (agacchati)!' Maar dit kan niet verkregen worden door het te verlangen (iccha) — en niet krijgen wat men verlangt, is lijden."
"In wezens die de eigenschap van ouderdom (jara dhammam) in zich hebben, ontstaat (uppajjati) aldus de wens (iccha): 'Dat er zeker (vata) geen eigenschap van ouderdom (jara dhamma) voor ons zal zijn! O (aho), dat ons zeker geen ouderdom (jara) te wachten zal staan (agacchati)!' Maar dit kan niet verkregen worden door het te verlangen (iccha) — en niet krijgen wat men verlangt, is lijden."
"In wezens die de eigenschap van ziekte in zich hebben, ontstaat aldus de wens: 'Dat er zeker geen eigenschap van ziekte voor ons zal zijn! O, dat ons zeker geen ziekte te wachten zal staan!' Maar dit kan niet verkregen worden door het te verlangen — en niet krijgen wat men verlangt, is lijden."
"In wezens die de eigenschap van dood in zich hebben, ontstaat aldus de wens: 'Dat er zeker geen eigenschap van dood voor ons zal zijn! O, dat ons zeker geen dood te wachten zal staan!' Maar dit kan niet verkregen worden door het te verlangen — en niet krijgen wat men verlangt, is lijden."
"In wezens die de eigenschap van verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop in zich hebben, ontstaat aldus de wens: 'Dat er zeker geen eigenschap van verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop voor ons zal zijn! O, dat ons zeker geen verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop te wachten zal staan!' Maar dit kan niet verkregen worden door het te verlangen — en niet krijgen wat men verlangt, is lijden."
"En wat, monniken, is (de bedoeling van het standpunt) 'Kortom, de vijf groepen van hechten, zijn lijden'? Het zijn de vijf aggregaten van materiële vorm, gevoel, waarneming, mentale formaties en bewustzijn — dit heet: 'kortom, de vijf groepen van hechten, zijn lijden.'"
"Dit, monniken, is de edele waarheid van lijden."
De oorzaak van lijden
19. "En wat, monniken, is de edele waarheid van de oorzaak (samudaya) van lijden? Het is de hunkering (tanha) die wedergeboorte (ponobhavika) veroorzaakt en welke gepaard gaat met zintuiglijke hartstocht (kama raga) hetgeen bevrediging zoekt in dingen, dan weer hier, dan weer daar, namelijk: hunkering naar zintuiglijke geneugten (kama tanha), hunkering naar bestaan (bhava tanha), en hunkering naar niet-bestaan (vibhava tanha)."
"En waar ontstaat deze hunkering (tanha) en waar wortelt het zich? Overal in de (mentale en fysieke) wereld waar hartstochtelijke en aangename dingen zijn. Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich. En wat is er in de wereld dat hartstochtelijk en aangenaam is?"
"Het oog (cakkhu) in de wereld is hartstochtelijk en aangenaam; daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich. Het oor (sota) (…). De neus (ghana) (…). De tong (jivha) (…). Het lichaam (kaya) (…). De geest (mano) in de (mentale en fysieke) wereld is hartstochtelijk en aangenaam. Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"Vormen (rupa) (…). Geluiden (sadda). Geuren (gandha) (…). Smaken (rasa) (…). Tastbare objecten (photthabba) (…). Mentale objecten (zie dhammarammana) zijn hartstochtelijk en aangenaam. Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"Oogbewustzijn (cakkhu viññana) (…). Oorbewustzijn (sota viññana) (…). Neusbewustzijn (ghana viññana) (…). Tongbewustzijn (jivha viññana) (…). Lichaamsbewustzijn (kaya viññana) (…). Geestesbewustzijn (mano viññana) is hartstochtelijk en aangenaam. Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"Gevoel (vedana) dat ontstaat uit het oog contact (phassa) (…). Gevoel dat ontstaat uit het oor contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het neus contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het tong contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het lichamelijk contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het mentaal contact (…). Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"De waarneming (sañña) van vormen (…). De waarneming van geluiden (…). De waarneming van geuren (…). De waarneming van smaken (…). De waarneming van tastbare objecten (…). De waarneming van mentale objecten (…). Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"De wil (cetana) gericht naar vormen (…). De wil gericht naar geluiden (…). De wil gericht naar geuren (…). De wil gericht naar smaken (…). De wil gericht naar tastbare objecten (…). De wil gericht naar mentale objecten (…). Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"De hunkering (tanha) naar vormen (…). De hunkering naar geluiden (…). De hunkering naar geuren (…). De hunkering naar smaken (…). De hunkering naar tastbare objecten (…). De hunkering naar mentale objecten (…). Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"De aanvangende gedachten (vitakka) omtrent vormen (…). De aanvangende gedachten omtrent geluiden (…). De aanvangende gedachten omtrent geuren (…). De aanvangende gedachten omtrent smaken (…). De aanvangende gedachten omtrent tastbare objecten (…). De aanvangende gedachten omtrent mentale objecten (…). Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"De aanhoudende gedachten (vicara) omtrent vormen (…). De aanhoudende gedachten omtrent geluiden (…). De aanhoudende gedachten omtrent geuren (…). De aanhoudende gedachten omtrent smaken (…). De aanhoudende gedachten omtrent tastbare objecten (…). De aanhoudende gedachten omtrent mentale objecten zijn hartstochtelijk en aangenaam. Daar ontstaat deze hunkering en daar wortelt het zich."
"Dit, monniken, is de edele waarheid van de oorzaak van lijden."
De opheffing van lijden
20. "En wat, monniken, is de edele waarheid van de opheffing (nirodha) van lijden? Het is het volledig doen verwelken en doen ophouden, het opgeven, het afstand doen, de bevrijding ervan, de onthechting van die hunkering."
"En waar wordt deze hunkering opgegeven, waar komt de uitblussing tot stand? Overal in de (mentale en fysieke) wereld waar hartstochtelijke en aangename dingen zijn. Daar komt de uitblussing tot stand. En wat is er in de wereld dat hartstochtelijk en aangenaam is?"
"Het oog (cakkhu) in de wereld is hartstochtelijk en aangenaam. Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust. Het oor (sota) (…). De neus (ghana) (…). De tong (jivha) (…). Het lichaam (kaya) (…). De geest (mano) in de (mentale en fysieke) wereld is hartstochtelijk en aangenaam. Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"Vormen (rupa). (…). Geluiden (sadda) (…). Geuren (gandha) (…). Smaken (rasa) (…). Tastbare objecten (photthabba) (…). Mentale objecten (zie dhammarammana) zijn hartstochtelijk en aangenaam. Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"Oogbewustzijn (cakkhu viññana) (…). Oorbewustzijn (sota viññana) (…). Neusbewustzijn (ghana viññana) (…). Tongbewustzijn (jivha viññana) (…). Lichaamsbewustzijn (kaya viññana) (…). Geestesbewustzijn (mano viññana) is hartstochtelijk en aangenaam. Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"Gevoel (vedana) dat ontstaat uit het oog contact (phassa) (…). Gevoel dat ontstaat uit het oor contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het neus contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het tong contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het lichamelijk contact (…). Gevoel dat ontstaat uit het mentaal contact (…). Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"De waarneming (sañña) van vormen (…). De waarneming van geluiden (…). De waarneming van geuren (…). De waarneming van smaken (…). De waarneming van tastbare objecten (…). De waarneming van mentale objecten (…). Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"De wil (cetana) gericht naar vormen (…). De wil gericht naar geluiden (…). De wil gericht naar geuren (…). De wil gericht naar smaken (…). De wil gericht naar tastbare objecten (…). De wil gericht naar mentale objecten (…). Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"De hunkering (tanha) naar vormen (…). De hunkering naar geluiden (…). De hunkering naar geuren (…). De hunkering naar smaken (…). De hunkering naar tastbare objecten (…). De hunkering naar mentale objecten (…). Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"De aanvangende gedachten (vitakka) omtrent vormen (…). De aanvangende gedachten omtrent geluiden (…). De aanvangende gedachten omtrent geuren (…). De aanvangende gedachten omtrent smaken (…). De aanvangende gedachten omtrent tastbare objecten (…). De aanvangende gedachten omtrent mentale objecten (…). Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"De aanhoudende gedachten (vicara) omtrent vormen (…). De aanhoudende gedachten omtrent geluiden (…). De aanhoudende gedachten omtrent geuren (…). De aanhoudende gedachten omtrent smaken (…). De aanhoudende gedachten omtrent tastbare objecten (…). De aanhoudende gedachten omtrent mentale objecten zijn hartstochtelijk en aangenaam. Daar wordt deze hunkering opgegeven en daar wordt het uitgeblust."
"Dit, monniken, is de edele waarheid van de opheffing van lijden."
Het pad dat leidt naar de opheffing van lijden
21. "En wat, monniken, is de edele waarheid van het pad (magga) dat leidt naar de opheffing van lijden? Het is eenvoudigweg het Edel Achtvoudige Pad (ariya atthangika magga), namelijk: juist begrip (samma ditthi), juiste gedachten (samma sankappa), juiste spraak (samma vaca), juist handelen (samma kammanta), juiste wijze van levensonderhoud (samma ajiva), juiste inspanning (samma vayama), juiste indachtigheid (samma sati), juiste concentratie (samma samadhi)."
"En wat, monniken, is juist begrip (samma ditthi)? Begrijpen wat lijden is; begrijpen wat de oorzaak van lijden is; begrijpen wat het ophouden van lijden is; begrijpen wat het pad is dat leidt naar de opheffing van lijden. Dit is juist begrip."
"En wat, monniken, zijn juiste gedachten (samma sankappa)? Gedachten die vrij zijn van zintuiglijkheid; gedachten die vrij zijn van kwade wil; gedachten die vrij zijn van kwelzucht. Dit zijn juiste gedachten."
"En wat, monniken, is juiste spraak (samma vaca)? Onthouding van het vertellen van leugens; onthouding van het spreken van lasterende taal; onthouding van het spreken van harde woorden; onthouding van onzinnig gepraat. Dit is juiste spraak."
"En wat, monniken, is juist handelen (samma kammanta)? Onthouding van doden; van het nemen wat niet gegeven is; van seksueel wangedrag. Dit is juist handelen."
"En wat, monniken, is de juiste wijze van levensonderhoud (samma ajiva)? Wanneer de edele leerling een verkeerde wijze van levensonderhoud vermijdt, en zich voorziet in zijn levensonderhoud op een juiste wijze. Dit is de juiste wijze van levensonderhoud."
"En wat, monniken, is juiste inspanning (samma vayama)?"
1. "Hierin (idha) wekt een monnik zijn wil (chanda) op om het opkomen van kwaad (papaka) — onheilzame (akusala) dingen (dhamma's) — te vermijden (samvara padhana), spant zich in (vayamati), wekt zijn energie (viriya) op, richt zijn geest (citta) daarop en streeft (padahati) daarnaar."
2. "Om het kwaad (papaka) — onheilzame (akusala) dingen (dhamma's) — te overwinnen (pahana padhana) die reeds opgekomen zijn, wekt hij zijn wil (chanda) op, spant hij zich in (vayamati), wekt zijn energie (viriya) op, richt zijn geest (citta) daarop en streeft (padahati) daarnaar."
3. "Voor het ontwikkelen (bhavana padhana) van heilzame (kusala) dingen (dhamma's) die nog niet opgekomen zijn, wekt hij zijn wil (chanda) op, spant hij zich in (vayamati), wekt zijn energie (viriya) op, richt zijn geest (citta) daarop en streeft (padahati) daarnaar."
4. "Voor het handhaven van de heilzame (kusala) dingen (dhamma's) die opgekomen zijn, om hen niet af te laten zwakken maar hen tot groei te brengen (anurakkana padhana), tot volle wasdom (gotrabhu) en perfecte ontwikkeling — wekt hij zijn wil (chanda) op, spant hij zich in (vayamati), wekt zijn energie (viriya) op, richt zijn geest (citta) daarop en streeft (padahati) daarnaar."
"Dit, monniken, is juiste inspanning."
"En wat, monniken, is juiste indachtigheid? (samma sati)"
1. "Hierin (idha) verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van het lichaam met betrekking tot het lichaam (kayanupassana)."
2. "Hij beoefent de indachtigheid van gevoel met betrekking tot gevoelens (vedananupassana)."
3. "Hij beoefent de indachtigheid van de geest met betrekking tot de geest (cittanupassana)."
4. "Hij beoefent de indachtigheid van mentale objecten met betrekking tot mentale objecten (dhammanupassana). Hij doet dat ijverig (atapi), met helder begrip (sampajañña) en indachtig (satima), terwijl hij (tijdelijk)[30] begeerte (abhijjha) en smart (domanassa) in deze wereld (loke) opgeeft."
"Dit, monniken, is juiste indachtigheid."
Noot[31]
"En wat, monniken, is juiste concentratie (samma samadhi)? Hier (idha) gaat en verblijft (viharati) een monnik, vrij van zintuiglijke dingen, vrij van karmisch onheilzame zaken, in de eerste meditatieve verdieping, die gepaard gaat met aanvangende gedachten (vitakka) en aanhoudende gedachten (vicara) en die vervuld is van vreugdevolle interesse (piti) en geluk (sukha), geboren uit onthechting (vivekaya)[32]."
"Dan, met het afnemen van aanvangende gedachten (vitakka) en aanhoudende gedachten (vicara), door het verkrijgen van innerlijke kalmte (passaddhi) en geestelijke eenheid (ekaggata), gaat en verblijft hij in de tweede meditatieve verdieping, die vrij is van aanvangende gedachten en aanhoudende gedachten, maar vervuld is van vreugdevolle interesse (piti) en geluk (sukha), geboren uit onthechting."
"Met het verdwijnen van vreugdevolle interesse (piti), verblijft hij in gelijkmoedigheid (upekkha vedana)[33], indachtig (sati) en helder van begrip (sampajañña); en hij ervaart in eigen persoon die zegen waarvan de edelen van geest zeggen: 'Gelukkig leeft hij, die gelijkmoedig en indachtig is.' Aldus gaat en verblijft hij in de derde meditatieve verdieping."
"Na het opgeven van geluk (sukha) en pijn (dukkha), en met de hieraan voorafgaande verdwijning van vreugdevolle interesse (piti) en smart (domanassa), gaat en verblijft hij in de vierde meditatieve verdieping die noch geluk noch pijn kent, die gezuiverd is door gelijkmoedigheid (upekkha) en indachtigheid (sati)."
"Dit, monniken, is juiste concentratie."
"Dit, monniken, is de edele waarheid van het pad dat leidt naar de opheffing van lijden."
Inzicht
"Op deze wijze beschouwt hij intern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt extern mentale objecten als mentale objecten, of hij beschouwt zowel intern als extern mentale objecten als mentale objecten. Hij beschouwt het opkomen van dingen (samudayadhamma) omtrent mentale objecten; hij beschouwt het vergaan van dingen (vayadhamma) omtrent mentale objecten; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent mentale objecten."
"Of zijn indachtigheid is gegrondvest op de gedachte: 'Er zijn slechts mentale objecten', juist zoveel als nodig is voor de uitbreiding van inzicht en indachtigheid, en hij verblijft (viharati) onafhankelijk (anissito) en grijpt zich nergens in de wereld aan vast. Zo, monniken, verblijft een monnik en beoefent hij de indachtigheid van mentale objecten, te weten de Vier Edele Waarheden."
Succes verzekerd
22. "Waarlijk, monniken, als iemand deze fundamenten van indachtigheid, op deze wijze, zeven jaar[34] zou beoefenen, dan kan hij één van deze twee resultaten verwachten: of heiligheid (arahatschap) in dit leven of, als er nog enige vorm van hechten aanwezig is, de staat van de niet-terugkerende (anagami)."
"Monniken, afgezien van zeven jaren. Als iemand deze fundamenten van indachtigheid op deze wijze zes jaren, vijf jaren, vier jaren, drie jaren, twee jaren, of één jaar zou beoefenen, dan kan hij één van deze twee resultaten verwachten: of heiligheid (arahatschap) in dit leven of, als er nog enige vorm van hechten aanwezig is, de staat van de niet-terugkerende (anagami)."
"Monniken, afgezien van één jaar. Als iemand deze fundamenten van indachtigheid op deze wijze zeven maanden zou beoefenen, dan kan hij één van deze twee resultaten verwachten: of heiligheid (arahatschap) in dit leven of, als er nog enige vorm van hechten aanwezig is, de staat van de niet-terugkerende (anagami)."
"Monniken, afgezien van zeven maanden. Als iemand deze fundamenten van indachtigheid op deze wijze zeven maanden, zes maanden, vijf maanden, vier maanden, drie maanden, twee maanden, één maand, een halve maand zou beoefenen, dan kan hij één van deze twee resultaten verwachten: of heiligheid (arahatschap) in dit leven of, als er nog enige vorm van hechten aanwezig is, de staat van de niet-terugkerende (anagami)."
"Monniken, afgezien van een halve maand. Als iemand deze fundamenten van indachtigheid op deze wijze een week zou beoefenen, dan kan hij één van deze twee resultaten verwachten: of heiligheid (arahatschap) in dit leven of, als er nog enige vorm van hechten aanwezig is, de staat van de niet-terugkerende (anagami)."
"Vanwege dit werd er gezegd: 'Dit is de enige weg, monniken, voor de zuivering van wezens, voor het overwinnen van verdriet en weeklagen, voor de vernietiging van lijden en smart, om het juiste pad te bereiken[35], voor de verwezenlijking van Nibbana, namelijk, de vier fundamenten van indachtigheid.'"
Dat is wat de Gezegende zei. De monniken waren tevreden en verheugden zich in de woorden van de Gezegende.
Eindnoten
[1] Voor het 'juiste pad' zie ariya puggala.
[2] MA: "Iedereen die deze oefening uitvoert wordt 'monnik' (of non) genoemd."
[3] De feitelijke tekst 'kaye' betekent 'in het lichaam', dus is de letterlijke tekst: 'beschouwt het lichaam in een lichaam'. Voor een betere leesbaarheid (zonder afbreuk te doen aan de betekenis) is hier gekozen voor 'beschouwt het lichaam als een lichaam'. Meerdere goede vertalers (waaronder Bhikkhu Bodhi) houden dit aan. Hetzelfde geldt voor de overige drie repeterende formules van de fundamenten van indachtigheid. In de commentaren wordt de betekenis als volgt uitgelegd:
Overeenkomstig MA heeft de herhaling in de zinsnede 'beschouwt het lichaam in een lichaam' als doel om precies het object van contemplatie aan te geven en dat object daarmee te isoleren van andere objecten waarmee het kan worden verward.
DA 'Waarom wordt het woord 'lichaam' tweemaal in een uitdrukking gebruikt? Om het object te bepalen en het te isoleren.' Bhikkhu Ñanamoli's definitie: 'Dit betekent tijdens meditatie het niet verwarren van lichaam met gevoelens, de geest etc. Het lichaam wordt slechts beschouwd als het lichaam, gevoelens slechts als gevoelens etc.
Per oefening dien je duidelijk bij het object van meditatie te blijven. Zo moet, in de oefening van de indachtigheid van het lichaam, het lichaam als zodanig worden beschouwd, en niet je gevoelens, ideeën of emoties omtrent het object. Het betekent ook dat het lichaam slechts beschouwd dient te worden als een lichaam en niet als een man, een vrouw, een zelf of als een levend wezen etc.
De essentie van boeddhistische meditatie is om als een passieve toeschouwer te kijken naar fenomenen en ze gewoon te zien voor wat ze zijn, en meer niet. Gelijkwaardige principes worden ook toegepast op de herhalingen in elk van de andere drie fundamenten van indachtigheid.
[4] Het tijdelijk opgeven van begeerte (abhijjha) en smart (domanassa) op het moment van meditatie. Strikt gesproken betekent dit dat je er bij het verwerven van de jhana's (meditatieve verdiepingen), d.m.v. concentratie tijdelijk vrij van bent. Bij het bereiken van arahatschap zijn deze hoedanigheden totaal uitgeroeid.
[5] Soms zegt de Boeddha: 'zit een monnik neer'; een andere keer 'tijdens welke gelegenheid dan ook'. Voor uitgebreide toelichting, zie Neerzitten en dagelijkse activiteiten.
[6] Voor uitgebreide toelichting, zie De houding in meditatie.
[7] Voor uitgebreide toelichting, zie De manier van ademen.
[8] Voor uitgebreide toelichting, zie In meditatie niet benoemen.
[9] MA: 'Intern': het beschouwen van de ademhaling in zijn eigen lichaam. 'Extern': het beschouwen van de ademhaling van een ander. 'Intern en extern': het beschouwen van de ademhaling in zijn eigen lichaam en het beschouwen van de ademhaling van een ander, zonder onderbroken aandacht.
Een gelijke verklaring is ook van toepassing op de passage die volgt in elk van de andere secties, behalve dat voor de externe beschouwing van gevoelens, de geest, en mentale objecten, (los van hen met telepathische vermogens) deze van de eerste passage afgeleid moet worden.
[10] MA: De 'opkomende dingen' (samudayadhamma) voor het lichaam zijn de voorwaarden (paccaya) voor het ontstaan van het lichaam, namelijk: onwetendheid, begeerte, wilshandelingen en voedsel, samen met het van moment tot moment ontstaan van de fysieke verschijnselen in het lichaam. In het geval van de indachtigheid van ademen, vormen de fysieke organen voor de ademhaling die in de commentaren worden genoemd, een aanvullende opkomende factor. Dit betekent dat bijvoorbeeld de longen van een betere kwaliteit zullen worden. Voor carapatiënten zal de beoefening van de indachtigheid van ademen dan ook duidelijk merkbaar zijn. De 'verdwijnende factoren' (vayadhamma) voor het lichaam is de opheffing van de voorwaardelijke condities en de kortstondige ontbinding van fysieke verschijnselen in het lichaam.
[11] MA: Er is slechts een lichaam, maar er is geen levend wezen, geen individu, geen vrouw, geen man, geen zelf, niets dat behoort tot een zelf; noch een persoon, noch iets dat tot een persoon behoort.
[12] 'Beschouwt een monnik het lichaam als een lichaam' houdt in dat een lichaam slechts als een lichaam gezien wordt, en meer niet. Voor een nadere toelichting, zie Louter aandacht.
[13] Voor uitgebreide toelichting, zie In meditatie niet benoemen.
[14] In later opgetekende Pali-werken zijn de hersenen aan deze lijst met onreinheden toegevoegd om zo een lijst met 32 delen te vormen. Met deze toevoeging zijn dit de 32 delen voor de contemplatie van de onreinheden het lichaam. Zie kaya gata sati.
[15] Met de rijst van het hoog- en laagland wordt een rode rijst bedoeld.
[16] Deze vier elementen van het bestaan zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en omvatten het hele bestaan. De Boeddha gebruikt in de tekst de symbolische waarde aarde, water, vuur en lucht. Voor meer, zie dhatu.
[17] Wanneer de koe in stukken gesneden is, zijn nog wel alle bestanddelen van de koe aanwezig. Toch ziet de slachter ze niet meer als een koe. Alleen door de samenwerking en samenvoeging van de elementen spreken wij van 'koe', 'mens' of wat voor object dan ook.
[18] Wereldse gevoelens (samisa) zijn gevoelens die 'gebonden zijn aan het wereldse leven', en niet-wereldse (niramisa) of spirituele gevoelens zijn gevoelens die 'gebonden zijn aan een leven waarin de wereld verzaakt is'. Niet-wereldse aangename gevoelens betekenen geluk dat voortkomt uit meditatie, terwijl wereldse onaangename gevoelens verband houden met iemands onvolkomen gewaarzijn en langzame vooruitgang op het pad naar bevrijding. Niet-werelds neutraal gevoel is een gelijkmoedig gevoel (upekkha vedana) dat uiteindelijk resulteert in inzicht.
[19] De opkomende en verdwijnende factoren voor gevoelens (vedana) zijn dezelfde als die voor het lichaam, behalve dan dat voedsel wordt vervangen door contact, omdat contact de voorwaarde (paccaya) voor gevoel is.
[20] Als een object van contemplatie verwijst bewustzijn (citta) naar de staat van de geest. Omdat bewustzijn van nature zelf het naakte weten of herkennen van een object is, wordt de kwaliteit van elke staat van de geest bepaald door de mentale factoren die ermee samengaan zoals begeerte, haat en begoocheling of hun tegenstellingen, zoals die in de toespraak genoemd worden.
De betekenis van de drie woorden viññana (bewustzijn), citta (gedachten), en mano (geest), ligt dicht bij elkaar, maar in nadere beschouwing genomen hebben de begrippen 'bewustzijn', 'gedachten' en 'geest' verschillende betekenissen.
[21] Dit wordt vaak verkeerd vertaald als 'de geconcentreerde geest' (samahita citta).
[22] De woorden 'bevrijde geest' moeten volgens DA begrepen worden als de geest die tijdelijk en gedeeltelijk is bevrijd van bezoedelingen door inzicht of door de jhana's. Omdat de satipatthana training deel uitmaakt van de voorafgaande fase van het pad dat gericht is op de bovenwereldse paden voor bevrijding, moet deze laatste categorie niet begrepen worden als een geest die bevrijd is door de verwerving van de bovenwereldse paden (zie ariya puggala) omdat we hier te doen hebben met de alledaagse wereld van de beginner in meditatie.
[23] De opkomende en verdwijnende factoren voor de geest zijn dezelfde als die voor het lichaam, behalve dan dat voedsel wordt vervangen door geest en lichaam, omdat geest en lichaam de voorwaarde voor bewustzijn is. Niet volgens de paticcasamuppada, maar de Boeddha kan het ook wel eens anders uitleggen zoals in D15.22.
[24] Het woord 'mentale objecten' duidt hier op de onderdelen van de Dhamma die essentieel zijn voor de bevrijding, namelijk de hindernissen (pañca nivarana), de factoren van verlichting (bojjhanga), de aggregaten van hechten (upadanakkhandha), de zintuigsferen (ayatana), en de Vier Edele Waarheden (cattari ariya sacca). Het hoogtepunt van de meditatie is het doorgronden van de leerstelling en wel het fundament van de Dhamma: de vier Edele Waarheden.
[26] Ook vaak 'zintuigsferen' genoemd. Zie ayatana.
[28] Deze Maha Satipatthana Sutta is de versie uit de Digha Nikaya (D22). Hij verschijnt ook in de Majjhima Nikaya (M010) en heet daar de 'Satipatthana Sutta'. Het verschil is, dat in M010 de vier Edele Waarheden niet in detail worden uitgelegd.
[29] Ziekte wordt soms in dergelijke opsommingen weggelaten, soms niet. De Boeddha noemt 'ziekte' (vyadhi) hier niet specifiek. Waarschijnlijk doordat ziekte een aspect van ouderdom is.
Waarschijnlijk doordat het overeenkomt met ouderdom oftewel 'verval'. Zie ook de definitie voor ouderdom verderop.[30] Het tijdelijk opgeven van begeerte (abhijjha) en smart (domanassa) op het moment van meditatie. Strikt gesproken betekent dit dat je er bij het verwerven van de jhana's (meditatieve verdiepingen), d.m.v. concentratie tijdelijk vrij van bent. Bij het bereiken van arahatschap zijn deze hoedanigheden totaal uitgeroeid.
[31] Voor meer uitleg, raadpleeg jhana.
[32] Voor toelichting, zie Viveka — Onthechting volgens de Niddesa.
[33] In de 3e jhana heeft gelijkmoedigheid betrekking op een gelijkmoedig gevoel (upekkha vedana): '(…) en hij ervaart in eigen persoon die zegen (…)', oftewel 'gevoel'. In de standaard canonieke tekst wordt gelijkmoedigheid (upekkha) genoemd en niet expliciet verwezen naar gelijkmoedig gevoel, maar dat is een onvolkomenheid in de Abhidhamma. Hier wordt zeker wel gelijkmoedig gevoel bedoeld, vandaar ik de Pali term upekkha vedana erbij heb geplaatst. De gelijkmoedigheid in gevoel is een essentiële basis voor helder begrip (sampajañña) omdat iemand zich dan niet meer laat leiden door gevoel. Gevoelens kleuren de visie namelijk erg in. Echter, ook een gelijkmoedig gevoel verandert (waardoor lijden ontstaat) en moet daarom dus ook worden losgelaten. Pas in de 4e jhana is de upekkha van de hoogste esthetische kwaliteit aanwezig.
[34] 'Zeven jaar' is niet letterlijk zeven jaar. In het Pali staat dit voor enkele jaren hetgeen er plusminus zeven kunnen zijn. Het kunnen er dus ook goed vijf of negen zijn. Verderop verklaart hij dat het resultaat zelfs in een week kan worden bereikt.
[35] Voor het 'juiste pad', zie ariya puggala.
RegID | D22 |
---|---|
Bijgewerkt | 11 december 2023 17:09:33 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |